Deze drie aspecten van de zakelijke samen werking werden nader door de heer Keyser belicht en wij willen hier enkele van zijn opmerkingen overnemen. „Het handhaven van de liquiditeit is de eerste verantwoordelijkheid van een bank. Voor kleine banken (onze leden, zelfs de grootste zijn in dit geval alle kleine banken) is het zeer bezwaarlijk geheel op eigen kracht een zodanig beleid te voeren, dat onder alle omstandigheden een voldoende liquiditeit bewaard blijft. In dat geval zou er zeer weinig terecht komen van de taak, die een boerenleenbank zich stelt. Onze banken hebben zich daarom aaneengesloten tot een bankorganisatie, die naar buiten optreedt als een eenheid, als Centrale Bank. Zij hebben daarmede een middelenreservoir geschapen van grote omvang, dat een sterke rugdekking voor de liquiditeit van de banken vormt. „Dit middelendepot is niet alleen het liqui diteitsreservoir, het is ook de buffer tussen de geld- en kapitaalmarkt en het bedrijf van de aangesloten banken. Het gemeenschappe lijk middelendepot is de ruggegraat van de organisatie van onze banken. Het maakt het voor de grootste en voor de kleinste bank mogelijk zijn taak als spaarbank en krediet bank te verrichten." „Het wordt wel eens voorgesteld alsof de Centrale Bank een doel op zichzelf zou zijn, alsof de dispensatieregelingen e.d. tot doel zouden hebben een zo groot mogelijk depot aan middelen in Utrecht te hebben, waardoor een financiële drainage van de provincie zou plaats vinden. Voor een organisatie als de onze geldt als richtlijn, dat ongeveer 2/3 van de toevertrouwde middelen kan worden ge bruikt voor uitzettingen in eigen kring. Het overige dient te worden belegd in verhandel bare waarden van de geld- en kapitaalmarkt. Deze verhouding wordt nagestreefd, maar zij is nooit constant aanwezig, doordien de ont wikkeling der organisatie niet regelmatig verloopt. Dat het voor onze banken vol doende zou zijn 10% der middelen liquide te houden is een onzinnige bewering. Dit kan voor zuivere spaarbanken een maatstaf zijn, voor onze organisatie van banken met een veelzijdig karakter is het veel te laag. Zowel Eindhoven als ook de organisaties in het buitenland (b.v. die in België en Luxem burg), die met de onze kunnen worden ver geleken, handhaven de richtlijn." „De liquiditeitsbewaking en het doen van uitzettingen op de geld- en kapitaalmarkt laten de banken dus over aan de Centrale Bank. Men komt wel eens beweren, dat er voor de plaatselijke besturen dan niet zo heel veel meer te regelen overblijft." Op dit laatste is de heer Keyser uitvoerig Ir. J. S. Keyser houdt zijn inleiding. 214

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 8