Vraag en antwoord
Hypotheek en verzekeringspenningen
Wanneer hypotheek wordt gevestigd op
onroerend goed, waarvan gebouwen deel
uitmaken, is het voor de hypothecaire
schuldeiser (de bank) zaak zich te verzeke
ren van het recht op uitkering van assu
rantiepenningen, welke de assuradeur ter
zake van aan die gebouwen toegebrachte
schade verschuldigd zal worden. Hoe krijgt
de bank zodanig recht? Men moet hierbij
twee gevallen onderscheiden: brandverze
kering (1) en enige andere verzekering (2).
(1) Voor een goed begrip van de si
tuatie met betrekking tot de brandverze-
ring is het maken van een nieuw onder
scheid wenselijk, nl. dat tussen de schulde
naar als hypotheekgever (a) en een derde
als hypotheekgever (b).
a. Wordt de hypotheek verleend door
de schuldenaar zelf, dan pleegt in onze hy
potheekakten het z.g. assurantiebeding te
worden opgenomen. Dit beding is uitvloei
sel van art. 297 van het Wetboek van
Koophandel.
Art. 297 luidt:
„Indien, bij een onderzetting, tussen de
schuldenaar en zijn schuldeiser, is be
dongen, dat, in geval van schade aan het
verzekerde of te verzekeren bezwaard
perceel overkomen, de assurantiepen
ningen tot het beloop der inschuld en
der verschuldigde renten in de plaats van
de onderzetting zullen treden, is de ver-
keraar, aan wie dat beding is betekend,
verplicht, de verschuldigde schadever
goeding met de hypothecaire schuldeiser
te verrekenen."
De notaris brengt ter kennis van de assu
radeur, dat het hierbedoelde beding in de
hypotheekakte is opgenomen. Daarop geeft
de assuradeur de bekende assurantieverkla
ring (nr. 0 of nr. 1) af, inhoudende, dat hij
in geval van brand zal uitbetalen. Door
deze verklaring neemt de assuradeur meer
verplichtingen op zich tegenover de hypo
theekhouder dan hij krachtens de polis te
genover de verzekerde heeft. Dit geschiedt
ingevolge de z.g. Kramer-overeenkomst.
Daarbij verplicht de assuradeur zich nl. om
ook wanneer hij op grond van de polis niet
tot uitbetaling gehouden zou zijn (b.v. bij
brandstichting door de eigenaar-hypotheek
gever) tot uitkering aan de hypotheekhoud
ster over te gaan. De bank is hierdoor vrij
wel tegen elk brandrisico gedekt.
Het assurantiebeding behelst geen cessie,
maar betekent een soort verpanding bij
brand wordt het oorspronkelijke onder
pand (de vordering op de verzekeraar) ver
vangen. Omdat er hier dus van cessie geen
sprake is, behoort ook niet het formulier
A 25 ter ondertekening aan de verzeke
ringsmaatschappij te worden gezonden.
Waarvoor het formulier A 25 wèl dient
zullen wij hieronder uiteenzetten.
b. Wordt de hypotheek verleend door
een derde, dan kan het assurantiebeding
van art. 297 W.v.K. niet worden gemaakt,
omdat dat, blijkens de tekst van die bepa
ling, alleen kan worden gemaakt „tussen de
schuldenaar en zijn schuldeiser". In dit ge
val moet de derde-hypotheekgever zijn vor
dering op de verzekeraar uit hoofde van een
gesloten brandverzekering cederen aan de
bank. Een dergelijke cessie is dan ook in
onze hypotheekakte A 2 opgenomen. Nu
moet formulier A 25 worden gebruikt. Het
moet aan de assurantiemaatschappij wor
den gezonden, die het ondertekent en daar
mee verklaart van de verhypothekering en
de cessie kennis te hebben genomen en deze
cessie te erkennen. Deze verklaring is, om
dat hij eigenlijk alleen maar een erkenning
van de cessie behelst, voor de bank lang
niet zo waardevol als de assurantieverkla
ring.
In de praktijk schijnen verzekeringsmaat
schappijen, ook indien een derde hypotheek
is verstrekt, dikwijls de gewone assu
rantieverklaring (zie hierboven onder a) af
te geven. Strikt genomen is dit derhalve
niet juist, gezien de tekst van art. 297
W.v.K., doch wij hebben niettemin tegen
deze praktijk geen overwegende bezwaren,
omdat de bank er geen schade door kan
lijden: de assuradeur verbindt zich immers
247