„Met deze uitzetting van een groot deel van de aanwas der spaargelden in eigen kring werd de weg vervolgd, die reeds in 1960 was ingeslagen, met het resultaat, dat de krediet verlening aan de leden in twee jaar tijd met rond 40 °/o is toegenomen. Men kan thans zeker niet meer volhouden dat een laakbaar conservatisme in onze organisatie er toe heeft geleid, dat de aangesloten banken wel spaarbanken zijn, doch in te geringe mate uitleenbanken. De cijfers spreken in deze een duidelijke taal." Na gememoreerd te hebben, dat de reser ves van de aangesloten banken in 1961 met ruim 11 miljoen zijn gestegen (in 1960: 8V2 miljoen en in 1959 6,8 miljoen) ver volgde prof. Minderhoud: Ondanks de neiging tot verhoging van de renten voor spaargelden hebben de aange sloten banken een zeer mooi exploitatiesaldo bereikt. Dit gunstige resultaat is in de hand gewerkt, doordat de rente, die de Centrale Bank over de bij haar gedeponeerde gelden vergoedde, hoger was dan het jaar tevoren en vooral ook door het feit, dat de banken meer dan 2/3 deel van de aanwas van de spaargelden bij hun eigen leden konden uit zetten. Prof. dr. G. Minderhoud geeft een toelichting op de jaarstukken. 229

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 23