ratieve Zuivelbank te Leeuwarden binnen kort mogelijk de organisatie zal verlaten. Verschil van mening is ook binnen onze organisatie niet abnormaal, doch behoeft zeker niet tot een volledige breuk te leiden. De Centrale Bank heeft steeds de bijzon dere positie van de Zuivelbank erkend. Het uittreden van de Zuivelbank betekent een breuk in de organisatie, welke de onderlinge verhouding van boerenleenbanken tot Zuivel bank niet ten goede zal komen. Het verbaast de heer Wind, dat juist in deze tijd, waarin gestreefd wordt naar grotere eendracht om zodoende samen sterk te zijn, de Zuivelbank onze organisatie de rug toekeert. Rede prof. Minderhoud De voorzitter van het bestuur, prof. dr. G. „De spaargelden, die het bloed van onze organisatie vormen, namen in 1961 toe met een bedrag, dat groter is dan ooit in het bestaan van de Raiffeisenorganisatie is voorgekomen, namelijk met 281 miljoen. Telt men daarbij op de stijging van de in lopende rekening ont vangen gelden en de bijschrijving van de rente ten bedrage van 83 miljoen, dan komt men tot een totale toename van de aan de banken toevertrouwde middelen van 390 miljoen in één jaar. Het totaal van de aan onze banken toevertrouwde middelen was hierdoor gestegen tot 3.420 miljoen, waarvan meer dan drie miljard namelijk ƒ3.023 miljoen op spaarrekeningen." Minderhoud sprak vervolgens een rede uit, waarin hij een toelichting gaf op de rekening en verantwoording van het bestuur van de Centrale Bank en ook enige meer algemene onderwerpen aan de orde stelde. Wij geven hieronder een samenvatting van de toespraak van prof. Minderhoud, waarbij wij hier en daar de spreker zullen aanhalen. Prof. Minderhoud begon zijn rede met erop te wijzen, dat een toelichting op de jaarcijfers van de Centrale Bank noodzakelijkerwijze ook betrekking moet hebben op de gang van zaken bij de lokale banken. Deze laatste vormen immers met de Centrale Bank de organisatie en de jaarcijfers van de Centrale Bank vormen de neerslag van hetgeen er in het afgelopen jaar in de organisatie is om gegaan. Prof. Minderhoud acht dit een indruk wekkend resultaat, dat werd bereikt ondanks de verhoogde concurrentie van de zijde van de Rijkspostspaarbank. Hij herinnerde er aan, dat in verband met het invoeren door de Rijkspostspaarbank van bepaalde spaarvor- men, waarvoor een hogere dan normale rente wordt vergoed, de Centrale Bank de banken heeft geadviseerd eveneens een nieuwe spaarmogelijkheid in te voeren en voor de op deze wijze bespaarde gelden dezelfde rente als de Rijkspostspaarbank te vergoeden. De rentabiliteit van de banken is hierdoor ge lukkig niet in gevaar gekomen. De activiteit van de commerciële banken op het terrein van het aantrekken van spaar gelden is het laatste jaar niet toegenomen. Men krijgt de indruk, dat het aantrekken van spaargelden tegen een rentevergoeding van 3 a 31/2 per jaar voor de handelsbanken toch weinig aantrekkelijk is. „Een en ander neemt niet weg, dat er in het afgelopen jaar een tendens tot verhoging van de rente ook voor direct opvraagbare spaargelden bestond. Deze tendens vindt geen grond in de mogelijkheid om op de kapitaal- of geldmarkt voor de spaargelden voordeliger beleg gingsmogelijkheden dan voorheen te vinden. Het omgekeerde was veeleer het geval. Dit maant tot grote voorzichtigheid bij eventuele verhoging van de op spaargelden te vergoeden rente. Het algemene advies in dezen moet dus blijven: men volge de concurrenten bij ver hoging van de renten voor spaargelden voor zover dit zinvol blijft en noodzakelijk is, maar men neme in geen geval zelf de eerste stap tot dergelijke verhogingen."

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 22