Financieel overzicht Liquiditeitsbeperking Voor de geld- en de kapitaalmarkt is de maand april zeer belangrijk geweest, omdat in dit tijdvak verschillende belangrijke ver anderingen zijn tot stand gekomen. In de eerste plaats is het z.g. kaspercentage, waar onder wordt verstaan het percentage, dat het bankwezen renteloos tegenover de toever trouwde middelen bij de circulatiebank moet aanhouden, met ingang van de 22ste weer van 6 op 8 °/o gebracht, nadat het de maand tevoren tijdelijk van 8 °/o tot 6 °/o was verlaagd teneinde verlichting te bieden in verband met de storting op de staatslening. In de tweede plaats werd min of meer on verwacht op 25 april het officiële disconto van de Nederlandsche Bank, dat in novem ber 1959 van 23A tot 31/2 was verhoogd en al die tijd op dit niveau was gehandhaafd, op 4 gebracht. Daarbij kwam, dat het z.g. strafdeposito, hetwelk eveneens renteloos sedert dit jaar bij de Nederlandsche Bank moet worden gedeponeerd, door die banken, die meer krediet verstrekken dan het maxi mum dat voor hen geldt op grond van het stelsel inzake de kredietbeperking, eveneens hoger is geworden in verband met een verdere overschrijding van het bedoelde plafond. Het een en het ander komt er op neer, dat het bankwezen in totaal een bedrag van naar raming 700 miljoen, namelijk 150 miljoen voor het strafdeposito en 550 miljoen uit hoofde van het kaspercen tage, renteloos bij de circulatiebank moet aanhouden. Het zal duidelijk zijn dat hier van een sterk verkrappende invloed op de beschikbare middelen van het bankwezen uitgaat en dat daardoor de kredietverlening sterk wordt afgeremd. Bijkomstige factoren Er kunnen nog andere oorzaken worden aangewezen die een ongunstig effect op de liquiditeit van het bankwezen hebben. Zo blijkt b.v. dat de biljettencirculatie einde april, met een totaal van ruim 5300 mil joen, 130 miljoen hoger is dan een maand tevoren en zelfs 360 miljoen meer dan een jaar geleden. Het zal duidelijk zijn dat deze uitzetting van de geldomloop met een zekere drainage van bankmiddelen gepaard is ge gaan, voor zover ten minste bankgeld resp. banktegoed moest worden omgezet in char- taal geld. Een tegenwicht zou kunnen worden geboden door deviezenaanwas, al dan niet bewust bevorderd door terugtrekkingen van buitenlandse saldi door handelsbanken. Wanneer men echter ziet dat de gehele deviezenaanwas in april jl. slechts 38 mil joen heeft uitgemaakt dan kan slechts wor den geconcludeerd, dat deze bron nauwelijks zoden aan de dijk kon zetten. Kijkt men naar de stand van het schat kistpapier dan blijkt dat het bedrag daarvan in april met rond 125 miljoen tot ca 3 miljard is teruggelopen. Voor een deel be treft het hier schuldpapier, dat reeds eerder aan de Nederlandsche Bank was overge dragen, zodat de aflossingen daarop de bank kassen in de afgelopen maand slechts ten dele hebben gevoed. De portefeuille schat kistpapier van de Nederlandsche Bank is zoals bij een vergelijking van de weekstaat blijkt in april in totaal met ca 55 miljoen ingekrompen, terwijl het bedrag der voor schotten in rekening-courant in de afgelopen maand nauwelijks veranderde. Terwijl over eenkomstig de zwaardere dekkingsverplich ting die de banken moeten aanhouden hun tegoed per 1 mei, met een totaal van 684 miljoen, ten opzichte van einde april een stijging te zien geeft van 185 miljoen, is daartegenover het tegoed van de schatkist met bijna 300 miljoen tot 334 miljoen teruggelopen. Deze verruiming van de bank kassen is echter slechts te danken aan de driemaandelijkse overmaking per 25 april aan de gemeenten door het Rijk, waarmee naar raming ca 370 miljoen gemoeid is geweest. In het algemeen gesproken kan dus worden gesteld, dat de armslag van het bankwezen belangrijk is verminderd. Doelbewust beleid Men heeft hierbij te doen met een ont wikkeling die bewust door de overheid, dus door de Nederlandsche Bank in harmonie met de minister van Financiën (men denke 183

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 25