Coöp. Zuivelbank te Leeuwarden
Het beleid van de Centrale Bank
ten aanzien van de
Op de vergaderingen van boerenleenban
ken te Leeuwarden (30 maart), te Sneek
(6 april) en te Donkerbroek (13 april) heb
ben prof. Minderhoud en ir. Keyser de vol
gende uiteenzetting gegeven:
Het standpunt van de Zuivelbank is, dat
zij als verenigingsbank een speciale taak
heeft en dat haar op grond daarvan in onze
organisatie een bijzondere behandeling toe
komt. Zij meent, dat de Centrale Bank haar
tezeer over één kam scheert met de gewone
boerenleenbanken en dat zij daardoor in
haar ontwikkeling wordt belemmerd of zal
worden belemmerd.
Aan het verlangen naar privileges van een
der leden, aldus prof. Minderhoud, kan in
een coöperatieve organisatie niet gemakkelijk
worden voldaan. In onze organisatie heeft
bijkans iedere aangesloten bank een eigen
karakter en wanneer een bank groeit, krijgt
dit eigen karakter vaak nog meer gestalte.
Het is gebleken dat de aangesloten banken
binnen het geheel van de rechten en plichten,
zoals die in de regelen van de samenwerking
zijn vastgelegd, elkaar een ruime ontplooi
ingsmogelijkheid geven. Dat geldt ook voor
de Zuivelbank, die zich voorspoedig heeft
ontwikkeld en verreweg de grootste bank is
in onze organisatie. Zij maakt de grootste
winsten, ook relatief, en heeft verreweg de
grootste reserves. Er kan moeilijk worden
volgehouden, dat de Zuivelbank in haar ont
wikkeling belemmerd is door het lidmaat
schap van de Centrale Bank. Veeleer is het
tegengestelde het geval. Zij heeft haar taak,
het financieren van de Friese zuivelindustrie,
ten volle kunnen vervullen. De groei van de
Zuivelbank is stellig bevorderd doordat de
in onze organisatie geldende liquiditeits
voorschriften door de Zuivelbank geregeld
ver werden overschreden, waardoor de Zui
velbank veel grotere uitzettingen kon doen
dan bij een normale zorg voor de eigen liqui
diteit mogelijk zou zijn geweest. Deze grotere
uitzettingen konden alleen dank zij de liqui
diteit van de rest van de organisatie worden
gedaan.
Waar wringt dan de schoen? Waarom
knelt de band met de Centrale Bank? Het
blijkt, dat de Zuivelbank zich bezorgd maakt
over de groei der Friese boerenleenbanken,
die hun werkgebied intensiever gaan be
werken en die daardoor, naar de mening der
Zuivelbank, meer en meer beslag gaan leg
gen op de spaargelden van de Friese bevol
king. Hierdoor zou de middelenvoorziening
van de Zuivelbank in het gedrang kunnen
geraken.
De oplossing, die de Zuivelbank in 1960
voor de problemen, zoals zij die zag, poogde
te bewerkstelligen, was het stichten van bij
kantoren, eerst in Drachten en daarna even
tueel in andere Friese steden. Het plan
Drachten is op felle tegenstand gestuit van
de boerenleenbanken, die deze plaats en het
omliggende gebied tot hun werkgebied
rekenen. Het zijn de banken Boornber-
gum, Drachtster-Compagnie, Nijega-Opeinde,
Oudega, Rottevalle en Ureterp.
In de besprekingen tussen de Centrale
Bank en de Zuivelbank is, nadat het „bijkan-
torenplan" op verzet van de Friese boeren
leenbanken stuitte, getracht het middelen
probleem in het verband van de organisatie
te plaatsen.
Het bestuur van de Centrale Bank heeft
aan de Zuivelbank een groot krediet aange
boden, een soort basiskrediet, waarmee de
Centrale Bank te kennen wilde geven, dat zij,
zoals trouwens in het verleden steeds is ge
bleken, niet voorbijgaat aan de positie van de
Zuivelbank, die soms over te weinig middelen
beschikt. Organisatorisch is de toezegging
van een zodanig krediet niet juist. Immers,
het behoort tot de rechten van de leden van
de Centrale Bank een beroep te doen op de
gezamenlijke middelen van de leden als de
omstandigheden dit nodig doen zijn. Het
124