bleef bestaan en de rentabiliteit van de
spaarinstellingen ook bij de differentiatie in
de rentevergoeding kon worden gehandhaafd.
Bij onze organisatie heeft één en ander ge
leid tot het naast de normale opvraagbare
spaargelden invoeren van de spaardeposi-
tobrieven (waarbij een bepaald bedrag in
éénmaal wordt gestort en na minimaal 2 jaar
en maximaal 10 jaar tegen een opklimmende
rentevoet terugbetaling kan worden ver
kregen) en van de spaargelden op termijn, te
onderscheiden in spaargelden voor een half
jaar en spaargelden voor een heel jaar vast.
Het voornaamste kenmerk van deze laatste
gelden is, dat het hier grotere spaarbedragen
betreft, waarvan voorzien wordt, dat zij
binnen een bepaalde termijn niet benodigd
zijn en waarvan men meent de liquiditeits
voorkeur te kunnen prijsgeven voor een iets
hogere rentevergoeding.
Het blijft echter zaak het verschil in rente
tussen de normale opvraagbare spaargelden
en de spaargelden op termijn niet te groot te
maken, teneinde overboekingen tot aanmer
kelijke bedragen van de normale spaar
rekeningen naar de rekeningen van de
hoger rentende termijnspaargelden en dus
een vermeerdering van de rentelast niet te
stimuleren.
Gezien de situatie op de geld- en kapitaal
markt mag momenteel een rente van 3
voor de normale spaargelden aanvaardbaar
worden genoemd.
Alleen in de gevallen, waarin men meent
dat de rentevergoeding van andere instellin
gen hiertoe aanleiding geeft, worden door de
aangesloten banken hogere percentages dan
3 vergoed.
Het is moeilijk vast te stellen, of de ont
wikkeling der spaargelden ongunstiger zou
zijn geweest, indien de rente algemeen op
3 was gehandhaafd, doch het is wel
typerend dat in die gevallen, waarin de rente
op 3 °/o werd gehandhaafd en dus de hogere
rente van de concurrent niet werd gevolgd,
vaak is gebleken dat van een merkbare ver
mindering van de aanwas der spaargelden
geen sprake was.
Naar onze mening kan dit worden toege
schreven aan het feit, dat de niet zelden
uit traditie voortgekomen voorkeur voor
een spaarinstelling niet voor een gering ver
schil in rentevergoeding wordt prijsgegeven,
doch bovendien aan een factor, welke van
minstens even grote betekenis is als de rente
vergoeding, nl. het dienstbetoon.
De ontwikkeling van het dienstbetoon bij de
aangesloten banken na de tweede wereldoorlog
In de eerste jaren na de tweede wereld
oorlog heeft de geldsanering bij de aange
sloten banken in sterke mate bijgedragen tot
de ontwikkeling van het girale geldverkeer.
Door de combinatie van spaarbank én
leenbanken in staat een uitgebreid assorti
ment van diensten te verlenen, zowel op het
gebied van sparen als op het gebied van het
betalingsverkeer.
Dat na de tweede wereldoorlog steeds meer
niet-agrariërs hun (spaarbank)zaken aan de
aangesloten banken gingen toevertrouwen,
is mede te danken aan de uitbreiding van het
dienstbetoon bij onze banken. Ook de coöpe
ratieve grondslag, welke niet het vormen van
een zo groot mogelijke winst, doch slechts het
kweken van redelijke reserves beoogt en
daardoor voor de cliënten gunstige renteta
rieven en provisieregelingen mogelijk maakt,
heeft hier toe bijgedragen.
Hierin ligt ook de oorzaak dat de raiffei-
senbanken zich in de stedelijke sfeer in een
toenemende belangstelling mogen verheugen.
In plaatsen als Arnhem, Deventer, Utrecht,
Zeist, Zutphen, Zwolle enz. heeft de snelle
vervaging van de tegenstelling tussen stad
en platteland tot vestigingen van aangesloten
banken in de zuiver stedelijke sfeer geleid.
Veel zakenmensen, waaronder tal van
middenstanders, wenden zich tot de raiffei-
senbanken, waar een goede serviceverlening
traditie is. Het grote vertrouwen, dat de aan
gesloten banken van oudsher genieten, ge
baseerd op de voorzichtige uitzettings- en
bankbedrijf zijn de raiffeisenbanken/boeren-
131