Spaargelden, grondstof voor de krediet- en voorschotverlening Bij alle activiteiten, welke door onze orga nisatie in de laatste maanden zijn ontplooid met betrekking tot een verantwoorde uitbrei ding der krediet- en voorschotverlening, mag nimmer worden vergeten dat de grondstof voor de krediet- en voorschotverlening in hoofdzaak wordt gevormd door de spaar gelden en dat een nimmer aflatende activiteit tot aantrekking van deze spaargelden op de voorgrond dient te staan. Des te meer nu in de laatste jaren de con currentiestrijd op de spaargeldmarkt is ver scherpt, is het zaak voortdurend attent te zijn op mogelijkheden spaargelden aan te trekken. De spaarrente en het dienstbetoon werden inzet van deze concurrentiestrijd en hebben, tezamen met het streven van de regering om de vorming van duurzaam persoonlijk bezit te bevorderen, geleid tot het ontstaan van talrijke „spaarvormen" of bijzondere spaar regelingen. Enkele hiervan willen wij in het kort de revue laten passeren. De ontwikkeling van de spaarrente na de tweede wereldoorlog In de eerste jaren na de tweede wereld oorlog werd door de spaarinstellingen vrij algemeen aan de spaargeldrente, welke onder de toen bestaande verhoudingen normaal ge noemd mocht worden, een vrij laag limiet bedrag verbonden en werd voor bedragen, welke boven deze limiet uitgingen, een lagere rente vergoed. Als motief hiervoor gold, dat bij de grotere saldi de kans, dat er sprake was van on zuivere spaargelden (bedrijfsoverschotten, betalingsdeposito's) aanmerkelijk groter was dan bij kleinere saldi. De hogere bedragen konden dus in mindere mate als zuiver spaar geld worden aangemerkt en konden niet met de geldende rente voor zuivere spaargelden worden beloond. In de afgelopen jaren is bij de meeste, zo niet alle spaarinstellingen dit limietbedrag geleidelijk verhoogd en bij de bekendmaking- van de spaargeldrente laten vele spaar instellingen de vermelding van een limiet achterwege, ook indien wel regels met be trekking tot de grootte der aan te nemen spaarsaldi zijn gesteld. Voor de verhoging van het limietbedrag, tot welke de normale spaargeldrente werd vergoed, zijn de volgende oorzaken aan te wijzen: a. de vergroting van de spaarzin, welke al gemeen in Nederland mag worden ge constateerd, en de waardedaling van de gulden hebben geleid tot een stijging van het gemiddeld spaarsaldo en van dat deel van de grotere saldi dat als zuiver spaar geld kan worden aangemerkt; b. de concurrentie op de spaargeldmarkt is toegenomen. Deze omstandigheden hadden reeds geleid tot een praktisch gelijke rentevergoeding voor kleine" en „grote" spaarders en geleidelijk zagen we als nieuw verschijnsel, dat er voor de grotere spaarders bij de spaarinstellingen vrij algemeen de gelegenheid werd geopend, onder bepaalde voorwaarden een hogere rente te verkrijgen dan de kleine spaarders. Tot het openen van deze gelegenheid werden de spaarinstellingen genoopt door de concurrentie, welke in 1959 en 1960 van de zijde der handelsbanken is opgekomen. De belangstelling van de handelsbanken ging speciaal uit naar de grote saldi. Deze saldi zijn uit kostenoogpunt aantrekkelijker voor de spaarbanken dan de kleinere saldi. Ten einde de grotere en meest rendabele spaarsaldi te behouden en afvloeiing naar de handelsbanken te voorkomen werden bepaal - de afweermaatregelen geboden geacht. Daar het niet aangaat een hogere rente dan normaal aan de grotere spaarders te ver goeden, zonder duidelijke beperkingen met betrekking tot de opvraagbaarheid te stellen, bestonden deze afweermaatregelen doorgaans uit een hogere rentevergoeding voor bepaalde minimumbedragen aan spaargelden welke voor één jaar vast werden gedeponeerd. De belangen van de kleine spaarders werden door deze maatregelen niet geschaad, daar de on middellijke opvraagbaarheid van hun saldi 130

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 12