Is er nu en in de toekomst ook nog plaats voor een dergelijke persoon lijke invloed of zijn wij daarvoor te veel „verzakelijkt"? „Die invloed was er vroeger onmiskenbaar. Zij is wel verminderd, maar men kan ook nu nog met de vinger figuren aanwijzen, van wie een invloed ten goede uitgaat. Hopelijk zal dit zo blijven. Ik twijfel daaraan niet." Gedachtig de in de laatste tijd in onze kringen wel eens gehoorde term „volbloed coöperatoren'waarmede een tegenstelling wordt gesuggereerd tot diegenen, die op het ene terrein wel en op het andere terrein niet coöperatief zijn, vroegen wij professor Min- derhoud: Acht u het noodzakelijk, dat onze plattelandsbevolking elke nieuwe onderneming opzet op coöperatieve grondslag? „Ik sta op het standpunt, dat men alleen met een coöperatie moet beginnen, wanneer de gegronde verwachting bestaat, dat het daardoor beter zal gaan dan voorheen. Wan neer er voldoende concurrentie is, is er in de regel weinig reden om een coöperatie op te richten. De middenstand heeft een alleszins nuttige functie, maar dikwijls kan door een kortere weg tussen producent en consument economisch voordeel bereikt worden. We zul len echter nooit mogen zeggen, dat iemand een „slecht" mens is, wanneer hij ook iets zonder coöperatie tracht te bereiken. Allen, die wel eens een redevoering van prof. Minderhoud gehoord hebben, waar mede hij op een algemene vergadering van de Centrale Bank de jaarstukken toelichtte, zul len bewondering hebben voor de wijze, waar op onze voorzitter er steeds weer in slaagt om de vaak ingewikkelde financiële proble men helder en eenvoudig voor te stellen. Ook wij vonden dit een opmerkelijke gave voor een man, die meer dan 32 jaren als hoog leraar in de academische sfeer heeft vertoefd en wij hebben dan ook niet nagelaten daar over een opmerking te maken. „ja, je moet je nu eenmaal aanpassen aan het publiek, waarvoor je spreekt. Dat heb ik wel geleerd. Voor doctoraal studenten ligt de zaak anders dan voor bij voorbeeld de Volksuniversiteit. Geleerde woorden zijn wel niet altijd te vermijden, maar hoe eenvoudiger men spreekt, des te beter het doordringt; het is vaak juist de „schijn-geleerdheid" die het meest vreemde woorden gebruikt. Ik ben begonnen als leraar voor boeren jongens. Later hield ik lezingen voor allerlei publiek. Tijdens de crisisjaren sprak ik in het kader van de Volksuniversiteit voor werk loze havenarbeiders te Rotterdam over de landbouwcrisis. Dat waren misschien wel de lezingen, waarvan ik het meeste plezier beleefd heb. Ik sprak echter ook in de Industriële Club te Amsterdam voor de grote industriële werk gevers. 86

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 8