2h van de waarde zeer gebruikelijk. Dat zit
voornamelijk in de bijzondere omstandig
heden, die samenhangen met de aard van
het onderpand en is anderdeels een gevolg
van de wettelijke bepalingen.
Wat de aard van het onderpand betreft
kan er op worden gewezen, dat een schip een
verplaatsbare zaak is, waarop de controle
lastiger is dan op onroerend goed. Het on
derhoud, dat een schip vereist, is van veel
grotere invloed op de waarde daarvan dan
bij onroerend goed. Daarbij komt dat de
marktwaarde van schepen over het algemeen
aan veel grotere schommelingen onderhevig
is dan die van onroerend goed. De getaxeerde
waarde is dikwijls reeds na betrekkelijk korte
tijd niet meer in overeenstemming met de
aanvankelijke waarde. Ook het risico van
verloren gaan van het onderpand is bij
scheepshypotheken veel groter dan bij hy
potheken op onroerende goederen. De kans
op omvangrijke en kostbare reparaties is bij
schepen ongetwijfeld groter dan bij vastgoed.
En ten slotte is de positie van de scheeps-
hypotheek juridisch een andere dan die van
hypotheken op onroerend goed, terwijl de
executie dikwijls moeilijk en kostbaar is.
In verband met de wettelijke bepalingen
ten aanzien van scheepshypotheek kan er
voorts op worden gewezen, dat vele andere
schulden in rangorde boven de hypotheek op
het schip gaan en dus vóór de vordering van
de hypothecaire schiddeiser op de opbrengst
van het schip kunnen worden verhaald. Dit
is bij schepen in veel grotere mate het geval
dan bij hypotheken op vast goed.
Zo zijn bij zeeschepen bijvoorbeeld boven
hypotheek bevoorrecht de kosten van uitwin
ning, de uit de arbeidsovereenkomst voort
spruitende vorderingen van kapitein en
schepelingen over de tijd, gedurende welke
zij aan boord van het schip in dienst zijn, de
hulplonen, de loodslonen, de kanaal- en
havengelden en andere scheepvaartrechten
en de vorderingen wegens aanvaring. De
vissers van de waddenzee bevaren, als ik
goed ben ingelicht, niet altijd zeeschepen in
de wettelijke zin van het woord. De wadden
zee werd door het Wetboek van Koophandel
tot de binnenwateren gerekend, en als de vis
sers daar niet buiten komen, zullen hun
schepen vaak als binnenvaartschepen worden
beschouwd. Ook voor binnenvaartschepen
geldt dat een aanzienlijk aantal vorderingen
is bevoorrecht boven de hypotheek.
Bij zeeschepen gaat iedere vordering we
gens aanvaring, óók die wegens een latere
aanvaring, boven de hypotheek, bij binnen
schepen echter slechts indien de aanvaring
vóór de vestiging van de hypotheek heeft
plaatsgehad. Bij hypotheekverlening op bin
nenschepen zal men dus steeds tevoren moe
ten onderzoeken of de hypotheekgever een
aanvaring heeft gehad, op grond waarvan
hij alsnog kan worden aangesproken.
Dit zijn zo de perikelen, waarmede een
bank, die aan scheepsfinanciering doet, te
maken kan krijgen en het zal daarom dui
delijk zijn dat in het algemeen een bank niet
meer geeft dan 50 °/o van de waarde van
het schip.
De looptijd van de leningen, die door de
raiffeisenbanken/boerenleenbanken worden
verstrekt voor de financiering van de aan
schaffing van een schip, bedraagt doorgaans
10 jaar. De aflossingen zijn jaarlijks 1/10 ge
deelte van de lening. In de praktijk is ge
bleken, dat de looptijd dikwijls korter is,
omdat de vissers versterkt op de lening af
lossen. De rente, welke natuurlijk uitsluitend
wordt betaald over de restant-hoofdsom,
ligt over het algemeen in de buurt van 51/2
a 53/i
109