graanteelt, zouden kunnen leiden tot een over
aanbod en daardoor tot een minder gunstige
prijsvorming. De peulvruchten hebben het de
laatste jaren al lelijk laten zitten, met name
door concurrentie op de Engelse markt van
Amerikaanse alaska's. Bij de aardappelen
wordt ook in 1962 de prijsvorming nog on
voldoende bepaald door vrije concurrentie
en blijven gunstige mogelijkheden feitelijk
afhankelijk van misoogsten elders. Voor het
vlas blijft de prijsvorming afhankelijk van
de concurrentiemogelijkheden met andere
vezels, terwijl Nederland een achterstand be
houdt zolang hier nog niet evenals in
Frankrijk en België subsidies worden ver
leend. Graszaden en pootaardappelen bieden
wellicht enige mogelijkheden tot een geringe
uitbreiding, terwijl ook de teelt van conser-
venerwten op akkerbouwbedrijven stijgende
belangstelling ondervindt. Bij de suikerbieten
is bepaald een waarschuwing op zijn plaats.
Indien de produktie niet enigszins wordt in
gekrompen worden de telers opnieuw ge
confronteerd met een korting op de garantie
prijs. Bij de huidige verhoudingen kan voor
de grondstof voor suiker, welke niet in het
binnenland wordt geconsumeerd, slechts
12,50 per ton worden uitgekeerd in plaats
van 52,per ton welke de Nederlandse
consument betaalt.
Varkens
In de veehouderijsector heeft men reeds
enige tijd te kampen met een ernstige mond
en klauwzeerepidemie. Ondanks drastisch
ingrijpen, o.m. door vervoersverboden, heeft
men de besmetting nog niet kunnen bedwin
gen. De ziekte heeft inmiddels ook reeds
invloed op de varkenscyclus: het aantal dek
kingen is aanmerkelijk verminderd. Verwacht
wordt dan ook dat het aanbod van varkens
in oktober en november sterk zal dalen. Het
Produktschap voor Vee en Vlees vond het
als een moderne Jozef in Egypte dan
ook verantwoord thans bij een groot aanbod
in de vette maanden, een hoeveelheid var
kens achter de hand te houden voor de
komende magere maanden. Volgens de voor
zitter van het Produktschap heeft men zich,
door het invriezen van hele varkens „weer in
een nieuw avontuur gestort".
Omarming landbouwpolitiek
De voorzitter van het Produktschap voor
Zuivel, ir. Van Dam, ziet blijkbaar onvol
doende mogelijkheden om zich in een avon
tuur te storten. In een opzienbarende rede
heeft hij nl. gesteld, dat „de zuivel zich los
moet maken uit de langzamerhand verstik
kende omarming door de landbouwpolitiek".
Volgens deze voorzitter moet de zuivel de
sympathie van het Nederlandse volk terug
winnen, dat nu veronderstelt, dat de zuivel
industrie een noodlijdende bedrijfstak is, die
op de been wordt gehouden door de onder
steuning van de regering aan de veehouderij.
Door het beleid zou ook de zuivelindustrie in
haar noodzakelijke bewegingsvrijheid worden
geremd.
Deze uitlatingen hebben in de kringen van
de georganiseerde landbouw veel stof doen
opwaaien. Men wijst op de sterke afhanke
lijkheid van zuivelindustrie en melkvee
houderij. Daarbij maakt juist het landbouw
beleid via een toeslagenstelsel het mogelijk,
dat de zuivelindustrie over grondstof kan
beschikken. Wanneer men trouwens stelt, dat
de in consumptie gebrachte melk wel een
lonende prijs opbrengt (verrekenprijs), doch
dat de zuivelindustrie zijn produkten niet
zodanig weet af te zetten, dat een lonende
prijs voor de grondstof kan worden betaald,
dan blijkt wel hoe nauw de zuivelindustrie
bij het landbouwbeleid is betrokken. Feitelijk
zou bij een opbrengst van 20 cent een groot
deel van de veehouders tot verdwijnen ge
doemd zijn en daarmede eveneens de zuivel
industrie.
Waar blijkbaar het inzichtvan devoorzitter
van het Produktschap een andere is dan van
het landbouwbedrijfsleven en ook een andere
dan van de met de zaken van de landbouw
belaste minister, is het niet verwonderlijk, dat
kortgeleden nog een conflict is ontstaan
47