uiteenlopende en tegengestelde vormen van landbouwpolitiek onder de gemeenschappe lijke noemer van het heffingen- en richt- prijzenstelsel te brengen. Dit opent de weg naar vrije onderlinge concurrentie op een open gemeenschappelijke markt van 170 mil joen consumenten. In de groenten- en fruit sector is ook concreet sprake van een ver heugende vooruitgang. Weliswaar kan bij eieren gedurende twee jaar - nog worden gemanipuleerd met een verschillende „omzet tingscoëfficiënt", doch de concurrentie van b.v. Poolse en Argentijnse eieren op de Duitse markt wordt beteugeld. Een voor ons land zeer belangrijke factor is ook, dat de ge meenschappelijke verantwoordelijkheid is aanvaard voor de financiering van het zuivelbeleid. Overigens zijn de beslissingen nog slechts te beschouwen als een eerste, doch zeer be langrijke, stap naar een verdere vrijmaking, naar een geheel vrije onderlinge concurrentie. De geleidelijke bevrijding van de agrarische Europese markt en het ontstaan van een werkelijke uniforme E.E.G.-markt biedt voor de Nederlandse land- en tuinbouw gunstig perspectief. Immers, op gelijke concurrentie- basis kan Nederland zijn voorsprong doen gelden. Daarbij zijn de kundigheid van onze boeren en tuinders, onze actieve handel met internationale ervaring en onze efficiënte verwerkingsindustrie machtige factoren voor een verdere expansie van de Nederlandse agrarische bedrijfstak. Reeds thans aanpassing De beslissingen inzake het gemeenschappe lijk landbouwbeleid hebben een zeer grote draagwijdte. De nationale zelfstandigheid van de zes landen met betrekking tot het agrarisch markt- en prijsbeleid en de han delspolitiek wordt op vele punten sterk inge perkt. De zeer verschillende vormen en methoden van landbouwpolitiek zullen, op grond van de tot stand gekomen verordenin gen, per 1 juli 1962 voor verschillende produkten onder een noemer worden ge bracht. Hoewel de maatregelen ter realisering van het gemeenschappelijk beleid wel over eenstemming vertonen met het tot nu toe in Nederland toegepaste systeem, zullen wij onze regelingen toch ook moeten afstemmen op de E.E.G.-regelingen. Zo zal wellicht reeds de volgende maand het stelsel van monopolieheffingen, zoals dit tot nu toe werd toegepast bij de graaninvoer, worden herzien. Het systeem, waarbij heffin gen niet werden gewijzigd zolang de prijs, inclusief bestaande heffing, een traject van 3,rond de richtprijs niet overschreed, zal waarschijnlijk worden vervangen door een stelsel waarbij de heffingen dagelijks aan de schommelende wereldmarktprijzen worden aangepast. Daardoor is enerzijds de „muziek" voor de handel er grotendeels uit; anderzijds zal echter de telersprijs dichter kunnen wor den benaderd. Verder zullen ook in Nederland voor de granen behalve richtprijzen eveneens inter ventieprijzen moeten worden gehanteerd. Voorts zal ook de in Nederland bestaande situatie, waarbij tarwe van de wereldmarkt goedkoper aan de consument beschikbaar wordt gesteld dan de binnenlandse tarwe, die krachtens bijmengingsverplichting in het brood moet worden opgenomen, worden be ëindigd. De daaruit voortvloeiende verhoging van de broodprijs is dus niet het gevolg van een hogere Nederlandse tarweprijs, doch moet worden beschouwd als één van de consequenties van een geharmoniseerd beleid. Het bouwplan 1962 De E.E.G.-beslissingen hebben overigens nog betrekkelijk weinig betekenis voor de samenstelling van het bouwplan 1962. Men zou hoogstens kunnen stellen, dat de kansen op het daadwerkelijk realiseren van de ver hoogde graanprijzen iets gunstiger lijken. Voor de overige akkerbouwprodukten biedt 1962 nog geen beter perspectief dan voor gaande jaren. Verschuivingen in het bouw plan, anders dan in de richting van de 46

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 8