tussen het Produktschap voor Zuivel ener zijds en het Landbouwschap en de minister anderzijds, over de wijze waarop bepaalde zuivelprodukten tot waarde kunnen worden gebracht. Nu het Produktschap zulks heeft geweigerd heeft de minister zelf, bij beschik king, een produktieheffing op kaas opgelegd, teneinde een daling van de kaasprijs op de binnenlandse markt te voorkomen. Ook in het kader van het landbouwbeleid moet het van grote betekenis worden geacht, dat toch in de eerste plaats via de prijsvorming wordt getracht een zo goed mogelijke opbrengst te verkrijgen. Eventuele toeslagen moeten daar bij slechts worden beschouwd als nood zakelijke aanvulling, voorzover onze pro- dukten ook in de zuivelsector niet via de markt totwaarde kunnen worden gebracht. De landbouwkredietbanken in Onder bovenstaand hoofd verscheen in het bank- en verzekeringsnummer van het Al gemeen Handelsblad van 13 februari jl. een beschouwing van drs. R. Manschot, directeur van de Centrale Bank. De heer Manschot vestigt in dit artikel de aandacht op de vaste plaats, die de boeren leenbanken en raiffeisenbanken in hetNeder- landse bankwezen hebben weten te bezetten. Van bijzonder belang achten wij echter de volgende passage: „Een volledige scheiding tussen krediet- en spaarinstellingen heeft in Nederland nooit bestaan. De boerenleenbanken zijn van den beginne af beide geweest. Een deel van de handelsbanken treedt ook als spaarbank op en bij de tot voor kort zuivere algemene spaarbanken zien wij op het ogenblik een neiging diensten aan de spaarders te gaan verlenen, die op het terrein van de handels banken liggen. Wel is de indeling naar de aard van de uitzetttingen en toevertrouwde middelen van belang voor de fiscale positie van de betrok ken banken. Het is de omvang van het spaar- bankbedrijf van de boerenleenbanken en raiffeisenbanken, die hun ten dele mee doet profiteren van de vrijstelling van vennoot schapsbelasting, die de zuivere spaarbanken genieten. Zoals bekend is, geldt voor de boerenleenbanken en raiffeisenbanken een tarief van 20 pet. voor deze belasting. Ook het nieuwe ontwerp van de Wet op de Ven- het Nederlandse bankwezen nootschapsbelasting gaat van het gemengde karakter van de landbouwkredietbanken uit, waarbij deze voor hun spaarbankbedrijf in beginsel recht hebben op volledige vrijstel ling en voor hun kredietbedrijf, evenals de handelsbanken, worden geacht het volle tarief te betalen. De toepassing van het afwijkende tarief der vennootschapsbelasting op de landbouw kredietbanken is dikwijls een discriminatie ten gunste van de landbouwkredietbanken genoemd. Niets is minder waar. Veeleer zou er aanleiding zijn, het percentage dat op de landbouwkredietbanken wordt toegepast, nog eens nader te bezien met het oog op de wer kelijke kwantitatieve verhouding tussen spaar- en kredietbedrijf bij deze banken. Het is voor de boerenleenbanken en raiffeisen banken een levensbelang, dat hun concur rentiepositie ten opzichte van de andere grote spaarinstellingen, de algemene spaarbanken en de Rijkspostspaarbank, die beide volledige vrijstelling genieten, niet door de belasting wetgeving wordt scheefgetrokken." Aan het slot van zijn beschouwing wijst de heer Manschot „op de enorme betekenis, die de coöperatieve boerenleenbanken en raif feisenbanken hebben gehad voor de ontwik keling van de landbouw, de landbouw industrie en de handel in landbouwprodukten tot volwaardige onderdelen van onze rijk gevarieerde economie, en op de grote taak die zij voor de verdere uitbouw van deze be langrijke bedrijfstakken nog hebben". 48

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 10