en paard Kredietadviseurs Het nieuwe jaar is goed begonnen! Het lijkt wel of 1962 er anders over denkt dan 1961, want drie verschillende artikelen uit het november- en decembernummer van het vorige jaar hebben tot reacties aanleiding gegeven, die er niet om liegen. Eén van de schrijvers is het zelfs „mordicus"di. onverzettelijk, oneens met het stuk waarop hij reageert. Wij zijn blij met deze gezonde meningsverschillen. Man én paard komen op deze wijze beide tot hun recht. En als er soms nog andere lezers zijn, die het met deze of gene (of met de redactie!) eens dan wel oneens zijn: welnu, laat men het ons schrijven! Geachte redactie, Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer A. van Oostrum inzake de kredietadviseurs in de Raiffeisen-Bode van november jl. merk ik op, dat ik het met zijn betoog mordicus oneens ben. Collega stelt, summier weergegeven: a. Het bij de aanvraag betrokken aantal personen wordt uitgebreid. b. De kredietconsulent kan de moraliteit niet be oordelen. c. De kredietconsulent doet wat eigenlijk de kassier/ directeur moet doen. Gaarne merk ik op: ad a. Het gaat de kredietaanvrager niet om het aantal personen dat over zijn aanvraag be slist, maar om de persoonlijke relatie van de beoordelende personen. Zijn deze beoordelaars bekenden in de gemeenschap, waarin aanvra ger zich beweegt, dan ontstaat zijn „terug houdendheid". Deze schroom vervalt groten deels indien deskundigen, hem onbekenden, ingeschakeld worden, ad b. De werkzaamheid der kredietadviseurs laat de beoordeling van de moraliteit van de aan vrager geheel aan bestuur en raad van toe zicht over. Uiteraard! Maar de moraliteit, hoe belangrijk ook, en zelfs „conditio sine qua non", is echt niet het een en het al. Het is, naar mijn mening, het sluitstuk van de aan vraag. ad c. De heer Van Oostrum vergeet, naar mijn me ning, een heel belangrijk ding, nl. dat een kredietadviseur beschikt, althans beschikken kan, over vergelijkmateriaal in groter verband. Dat acht ik uitermate belangrijk. Dat een kassier/directeur over voldoende scholing moet beschikken is evident. Maar al heeft hij deze, kan hij dan voldoende elke aanvraag toetsen aan hetgeen in het geheel van de organisatie wenselijk en gebruikelijk is? Dat betwijfel ik en ik acht dit beslist belangrijk! Mijzelf niet geheel onbekwaam achtend, doet het mij toch steeds deugd te vernemen, dat mijn visie getoetst kan worden aan die van hen, die regelmatig ervaringen elders op doen. En deze toetsing leidt vaak tot correctie. Correctie in ieders belang. Dit heeft niets te maken met onbekwaamheid. Dat de Centrale Bank kredietadviseurs heeft aan gesteld acht ik zeer verstandig. Dat van deze advi seurs niet altijd en bij elke aanvraag gebruik be hoeft te worden gemaakt zal een ieder duidelijk zijn. Maar ze zijn er en heeft men er behoefte aan, dan kan men er gebruik van maken. Saluut mijne heren voor deze mogelijkheid. Hoogachtend, B. Beukema, directeur Coöp. Boerenleenbank „Nootdorp" Naschrift van de redactie In ons naschrift bij het artikel van de heer Van Oostrum hebben wij er onze blijdschap over uitge sproken, dat het actuele punt van de kredietadviseurs aan de orde gesteld werd. Wij hebben ons van com mentaar onthouden in de verwachting, dat ook andere inzenders hun mening zouden zeggen. Die verwachting is, dank zij de heer Beukema, niet beschaamd. Op de „bedenkingen"die de heer Van Oostrum tegen de figuur van de kredietadviseur opperde, geeft de heer Beukema duidelijke antwoor den. Wij menen dat deze antwoorden juist zijn en een goed licht werpen op de plaats van de krediet adviseur. Als wij het oorspronkelijke artikel van de heer Van Oostrum nog eens nalezen krijgen wij overigens de indruk, dat deze meer waardering voor de kre dietadviseur heeft, dan men uit het stuk van de heer Beukema zou vermoeden. Wij geloven zelfs dat de heer Van Oostrum het op zijn beurt zeker niet in alles „mordicus" oneens is met wat de heer Beukema nu schrijft. Vermoedelijk zal hij zelfs kun- 29

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 31