Financieel overzicht
Het afsluiten van een kalenderjaar vormt
een gerede aanleiding om allereerst na te
gaan hoe de rentestand zich in het verslag
jaar heeft ontwikkeld. Deze toch is een
graadmeter voor de verhouding tussen vraag-
en aanbod op de kapitaalmarkt, die op hun
beurt nauw samenhangen met de stand van
de betalingsbalans en de economische ont
wikkeling in het land.
Globaal gesproken kan men zeggen, dat
de hoogte van de rente in 1961 een licht
dalende tendens heeft getoond. Zo is het
reële rendement van de 2V2 Ned. Wer
kelijke Schuld in de loop van 1961 op basis
van de beurskoersen teruggelopen van 4,31
tot 4,22 parallel waarmede het rende
ment van de 41/4 Staatslening een daling
van 4,26 tot 4,14 onderging. De 4 °/o
lening 1961, begin augustus geëmitteerd op
98V4 liep op tot 9913/10 hetgeen ge
paard ging met een rendementsdaling van
4,19 tot 4,02 Anderzijds steeg het reële
rendement van de 3V2 lening 1947, de z.g.
Staffellening, van 3,86 tot 3,98 °/o, waarbij
echter in aanmerking te nemen valt dat de
verplichte dagelijkse inkoop van de Staat een
kunstmatige steunfactor vormt, welke enige
afbreuk doet aan het natuurlijke karakter
van laatstbedoeld rendement.
Twee maatregelen
Twee maatregelen werden genomen om
een al te sterke rentedaling tegen te gaan.
De belangrijkste daarvan is ongetwijfeld de
revaluatie van de gulden geweest, welke de
exportpositie van ons land verzwakte en de
invoer aanmoedigde en derhalve een ge
wenst averechts effect op de betalings
balans uitoefende. Inderdaad is het overschot
op de lopende rekening van de betalings
balans in 1961 dientengevolge aanmerkelijk
verminderd. Bedroeg het over 1960 nog on
geveer 1.150 miljoen, voorlopige schat
tingen voor 1961 becijferen, dat dit surplus
tot ongeveer 550 miljoen is afgenomen.
De tweede beslissing, die er op gericht
was het liquiditeitenreservoir hier te lande af
te romen, betrof de buitenlandse emissieacti
viteit. Voor het eerst na enkele jaren werd
immers weer de gelegenheid daartoe geboden
met als resultaat, dat het buitenland in de
loop van 1961 in totaal voor 577 miljoen
aan guldensleningen op de Amsterdamse
emissiemarkt emitteerde. Voor genoemd be
drag kon het buitenland derhalve middelen
aan de Nederlandse kapitaalmarkt onttrek
ken, hetgeen waarschijnlijk ook wel groten
deels is geschied, voorzover niet tijdelijk nog
saldi in Nederland werden aangehouden.
Het pleit derhalve wel in hoge mate voor
de overvloed van kapitaalmarktmiddelen in
ons land, dat desondanks eerder een neiging
tot rentedaling is blijven bestaan. Dat vindt
zijn verklaring in het feit, dat het totale reële
bedrag dat voor obligatieleningen werd ge
vraagd, met inbegrip van het tevoren onder
hands geplaatste deel van openbare emissies,
in het afgelopen jaar slechts 1.472 miljoen
beliep tegen 1.763 miljoen in 1960. De
overheid heeft in 1961 aanzienlijk minder
geleend, hetgeen slechts ten dele door de
buitenlandse guldensleningen werd gecom
penseerd. Ook het bedrijfsleven heeft een
zeer gering beroep op de publieke kapitaal
markt gedaan.
Een andere factor, welke een tendentie tot
rentedaling in het leven heeft geroepen, is
te vinden in de omstandigheid, dat van de
aandelenmarkt, als gevolg van de daarin in
getreden ommekeer, in het algemeen gespro
ken minder attractie op de beleggers is uit
gegaan. Onder zulke omstandigheden pleegt
de vraag voor vaste-rentedragende fondsen
toe te nemen, waarvan uiteraard een druk op
de rentestand uitgaat.
Rentegamma exit
Kenmerkend voor de geschetste ontwikke
ling is ongetwijfeld ook het feit, dat de cen
trale overheid er toe kan overgaan, definitief
het rentegamma af te schaffen en de emissie
vrijheid voor de zelfstandige gemeenten
onder bepaalde voorwaarden te herstellen.
Een wetsontwerp van deze strekking is juist
bij het afsluiten van het jaar 1961 aan de
Tweede Kamer voorgelegd. Desgewenst zou
den de gemeenten ook bij instandhouding
van het renteplafond van 41A °/o zonder in-
19