kelijk, dat de reserves verder versterkt
worden.
Agrarische kredietverlening
Deze heeft in 1961 de bijzondere aandacht
gehad van onze organisatie. Naar aanleiding
van het in 1960 verschenen rapport van de
Commissie Landbouwkrediet hebben wij ons
ernstig bezonnen op de kredietverstrekking
aan boeren en tuinders. Daarbij is niet alleen
de vraag naar de mogelijkheden van ruimere
kredietverstrekking aan de orde gekomen,
maar is ook gezocht naar een betere en
ruimere voorlichting omtrent de vormen,
waarin onze banken in de agrarische krediet
behoeften kunnen voorzien. Op beide punten
heeft het afgelopen jaar reeds resultaten
laten zien.
Nieuwe kredietmogelijkheden zijn geïntro
duceerd. Een programma is opgesteld, waar
in diverse maatregelen worden aanbevolen,
die ten doel hebben de kredietverlening aan
boer en tuinder te verbeteren. De banken zijn
van een en ander op de hoogste gesteld door
de toezending van het „werkprogramma
1962". Verschillende van de in dit werk
programma aanbevolen maatregelen, hebben
inmiddels reeds tot concrete toepassing ge
leid. Sinds september 1961 is het onder be
paalde voorwaarden mogelijk boven het nor
male bedrag, dat onder zekerheid van hypo
theek verstrekt kan worden, een „extra-hypo
theek" bedrag op te nemen. Honderden leden
van onze banken hebben van deze regeling
reeds profijt getrokken. Ook de door de Com
missie Landbouwkrediet bepleite wenselijk
heid om bij de agrarische kredietverlening
meer aandacht te schenken aan de bedrijfs
economische positie van boer en tuinder heeft
in onze organisatie gehoor gevonden. Door
middel van gespecialiseerde functionarissen,
kredietadviseurs genoemd, zullen onze banken
in staat zijn zich voortaan gemakkelijker een
oordeel te vormen over boekhoudkundige en
bedrijfseconomische gegevens van een kre
dietaanvrager.
De voorlichting van de boeren en tuinders
is krachtig aangevat door het op grote schaal
verspreiden van de brochure „Kredietmoge
lijkheden voor land- en tuinbouw". Deze
brochure heeft veel aandacht getrokken. Ook
de voorlichting van de functionarissen van
de banken omtrent de recente ontwikkelingen
op het gebied van de agrarische kredietver
lening had in 1961 onze bijzondere belang
stelling. Een begin is gemaakt met het houden
van werkbijeenkomsten voor de ringen van
banken. Dergelijke bijeenkomsten zijn reeds
gehouden voor de ringen in de drie noorde
lijke provincies en wij hopen, dat in 1962
ook met een groot gedeelte van de ringen in
de overige provincies dit nuttige contact zal
plaats hebben.
Over de omvang van de financiering van
boeren en tuinders door onze banken zijn nog
geen volledige gevens beschikbaar. Naar
schatting is de voorschot- en hypotheekver
lening aan individuele boeren en tuinders in
1961 met netto 65 a 75 miljoen toege
nomen (dus na aftrek van de afgeloste be
dragen). Volgens de prognose van het rap
port Landbouwkrediet zou de nettotoename
van de agrarische kredietverstrekking door
de Utrechtse en Eindhovense banken in de
10 jaren volgende op 1957 gemiddeld 100
miljoen bedragen. Wij mogen aannemen, dat
in 1961 dit gemiddelde ruim overschreden is
door de nettotoename van de agrarische fi
nanciering van de beide landbouwkrediet
organisaties. Het aantal posten, dat door de
Raiffeisenorganisatie in de vorm van voor
schotten en hypotheken gedurende 1961 aan
agrariërs is verstrekt, kan bij benadering ge
steld worden op ca. 11.900.
Onderling Waarborgfonds
Ook in 1961 heeft het eigen Onderling
Waarborgfonds van onze banken een belang
rijke rol gespeeld bij de agrarische financie
ring. Afdeling C van dit fonds kan garanties
afgeven in die gevallen, waarin kredietver
strekking voor de kredietnemer noodzakelijk
en bedrijfseconomisch verantwoord is, doch
niet voldoende zekerheid kan worden ge
geven. In vele gevallen wordt de garantie
deels door het Onderling Waarborgfonds af-
14