Kroniek van land- en tuinbouw E.E.G.-ontwikkeling Voor de ontwikkeling of liever stag natie van de E.E.G. valt bij de Neder landse agrariërs een toenemende belangstel ling te constateren. Wanneer alle boeren en tuinders daadwerkelijk belangstelling hebben voor hun toekomst en iedere ondernemer zal zich toch op de komende produktie- en afzetverhoudingen moeten bezinnen dan mag worden gesteld, dat 4,4 miljoen land- en tuinbouwers tot aan de laatste minuut van het jaar 1961 met een zekere spanning de onderhandelingen over hun toekomstig lot zullen hebben gevolgd. Zij zullen het betreu ren, dat de ministers van hun landen het zo moeilijk eens konden worden over de wijze waarop deze 4,4 miljoen agrarische produ centen de eigen markt van 170 miljoen con sumenten zullen kunnen bedienen. Na dagen-, ja nachtenlange besprekingen men sprak zelfs van een „slijtageslag" kon men geen overeenstemming bereiken over enkele uit gangspunten voor een gemeenschappelijk be leid, omtrent de wijze waarop de eigen pro ducenten gezamenlijk beschermd kunnen worden tegen de invloeden van een ont wrichte overschottenmarkt. Met name bleek groot verschil van mening over de aan hangige voorstellen met betrekking tot hef fingenstelsels voor granen, varkens, pluimvee en eieren, die bij het onderlinge handelsver keer in de plaats moeten komen van natio naal gehanteerde contingenteringen, invoer rechten en minimumprijzen. De E.E.G.-ministerraad kon zodoende aan het einde van de eerste fase van de Euro- markt niet tot conclusies komen en niet uit spreken „dat er vorderingen zijn gemaakt bij het tot stand brengen van een gemeenschap pelijk landbouwbeleid". Deze op zichzelf zo eenvoudige uitspraak is uiterst belangrijk, want zij is de sleutel voor het ingaan van de 2e etappe, voor een verdere afbraak van tarieven en contingenten, ook in de indu striële sector. Belangrijk ook omdat na het ingaan van de 2e fase van het verdrag de weg terug zeker is afgesneden. Belangrijk vooral ook om psychologische redenen, in verband met onderhandelingen over het toe treden van Engeland en Denemarken. Be langrijk echter vooral ook voor de positie van de Nederlandse landbouw, waarvoor een verruiming van de markten een levensvoor waarde is. Hoewel er aan het einde van het jaar der halve reden was voor pessimisme inzake het verloop van de onderhandelingen en de land bouw het struikelblok dreigt te worden voor de verdere ontwikkeling van de E.E.G., hoe wel nog vele belemmeringen moeten worden opgeheven wil er inderdaad sprake zijn van een vrij goederenverkeer, mag anderzijds toch ook worden gesteld dat wel reeds het een en ander is bereikt. De verlaging van de binnentarieven, b.v. bij import in Duitsland van onze agrarische produkten, bedraagt sinds 1957 reeds 35 °/o voor gecontingen- teerde en 30 voor geliberaliseerde pro dukten. Door deze verlagingen neemt de onderlinge concurrentie echter toe en dit is juist de kern van de moeilijkheden, welke thans in Brussel worden opgeroepen. Bij het vrijer worden van de markt zal echter de positie van de Nederlandse boer en tuinder sterker worden, omdat hij, door vakbekwaam heid, door rationele produktie, door hoog opgevoerde kwaliteit van zijn produkten, deze concurrentie wel terdege aan kan. Nieuwe prijzen akkerbouwprodukten Aangezien nog geen concrete overeen stemming kon worden bereikt over een aan- ontwikkeling gemeenschappelijk landbouwbeleid levensvoorwaarde voor onze land- en tuinbouw; overeenstemming over verhoging prijzen akkerbouwproducten; prijsbeleid dient voldoende ruimte te bieden voor noodzakelijke investeringen; 1961 was redelijk gunstig jaar, behalve voor pluimveehouderij; 1962 vraagt verdere aanpassing van de bedrijfsstructuur en verrruiming van markten. 8

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1962 | | pagina 10