VRAAG EN ANTWOORD Er kunnen zich bij de beantwoording van deze vraag verschillende uiteenlopende situ aties voordoen. Deze zullen wij hieronder nader bespreken. Bij de meeste banken is de kassierswoning een onderdeel van het bankgebouw. In de arbeidsovereenkomst wordt de kassier de ver plichting opgelegd de bij het kantoor van de bank behorende ambtswoning te bewonen en deze woning terstond te ontruimen, wanneer zijn dienstbetrekking eindigt. In een dergelijk geval spreekt men wel van „zuivere dienst woning", omdat deze verplichting tot be woning samenhangt met de aard van het dienstverband. Het motief is hier, dat het gewenst is, dat er dag en nacht een functio naris in het gebouw, waarin het kantoor van de bank zich bevindt, aanwezig is, terwijl het omgekeerd voor de bank onaanvaardbaar zou zijn, dat de bij haar kantoor behorende woning gebruikt zou worden door iemand die niet in dienst van de bank is. Daarnaast komt het ook wel voor, dat de bank een woning koopt om deze aan één van haar personeelsleden ter beschikking te stel len. Vooral de laatste jaren komt dit nog al eens voor, daar het wegens het gebrek aan arbeidskrachten veelal moeilijk zal zijn be kwaam personeel aan te trekken, terwijl de personeelsleden als voorwaarde voor indienst treding dikwijls de eis stellen, dat een woning ter beschikking wordt gesteld. Ook dan wordt in het algemeen het beding gemaakt, dat bij het einde van de dienstbetrekking de woning door de werknemer onmiddellijk moet worden ontruimd. In dit geval spreekt men ook wel van een „onzuivere dienst woning", omdat de aard van de werkzaam heden bewoning door de werknemer van juist deze woning niet noodzakelijk maakt. Over deze vraag heeft lange tijd onzeker heid bestaan. Algemeen werd wel aange nomen, dat bij een „zuivere dienstwoning" geen sprake is van een huurovereenkomst. Dat het betrokken personeelslid de dienst woning bewoont is uitsluitend een uitvloeisel van zijn dienstbetrekking. Wanneer de dienstbetrekking eindigt, eindigt het recht van de werknemer om de dienstwoning te blijven bewonen. Een beroep op huurbescher ming komt de werknemer niet toe. Grote verdeeldheid bestond echter over de vraag of ook bij de „onzuivere dienstwoning" de werknemer bij het eindigen van de dienst- HUURBESCHERMING. EEN BELANGRIJK ARREST VAN DE EIOGE RAAD In de Raiffeisen-Bode van oktober 1960 hebben wij in het artikel Van woonhuis tot bank gebouween bespreking gewijd aan de moeilijkheden, welke zich voor een bank kunnen voordoen, als zij tot aankoop van een verhuurd pand overgaat met de bedoeling dit pand als bankgebouw te gaan gebruiken. Wij hebben in dit artikel gewezen op het recht van huur- bescherming, dat in het algemeen door de wet aan de huurder wordt toegekend. Dit recht van huurbescherming houdt in, dat de huurder, wanneer de huurovereenkomst geëindigd is, in het genot van het gehuurde goed kan blijven. De bank moet er onder bepaalde omstandig heden tekening mede houden, dat een beroep gedaan wordt op huurbe scherming. Dit recht van huurbescherming kan voor de bank niet alleen van belang zijn als zij tot aan koop van een reeds verhuurd pand overgaat, maar ook als zij woningen, die haar eigendom zijn, aan leden van haar personeel ter beschikking stelt. De vraag rijst dan of deze personeels leden de woningen ook mogen blijven bewonen, als hun dienstbetrekking bij de bank ge ëindigd is. De bank stelt een woning aan een personeelslid ter beschikking Kan door de werknemer bij het eindigen van de dienstbetrekking een beroep op huurbescherming worden gedaan? 484

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 30