HET DRIESTUIVERSWONDER VAN PATER DAN
door LESTER VELIE
Aan de koude, winderige oever van het
Titicaca-meer, 4000 meter hoog in de Andes,
is niet lang geleden het oude Peruviaanse
stadje Puno met een sprong uit een eeuwen
lange armoede en achterstand midden in de
20ste eeuw terechtgekomen dank zij een
wonder van eigen hand.
Waar eertijds lemen hutten met een aarden
vloer stonden, zijn honderden huizen ver
rezen, vaak met waterleiding en warme
douche. Waar 35.000 bewoners niets dan hun
eigen benen hadden om zich voort te be
wegen, rijden nu taxi's en autobussen. De
stad heeft een elektrische bakkerij, een radio
zendstation en een inmaakfabriek met koel
installatie in de directe omgeving. In de
winkels zijn fietsen, naaimachines en koel
kasten te koop, en menige Indiaan, die eens
blootvoets ging en lezen noch schrijven kon,
is nu een man met een eigen zaak.
Dit leven is Puno ingeblazen door een
lange, magerige veertiger, die sappige ver
halen kan vertellen in het Aymara en het
Quechua, de talen van de Andes-Indianen.
Hij is een trouw bezoeker van de arena en is
zelf ook stierenvechter geweest. Men noemt
hem pater Dan; officieel heet hij Daniël
McClellan, missionaris van de Paters van
Maryknoll.
Toen pater Dan in Puno kwam, leefden
zijn parochianen, van wie de meesten nog
geen gulden per dag zagen, aan de zelfkant
van het bestaan. Voor noodgevallen, een dok
tersrekening, een begrafenis, of zelfs voor een
nieuwe dakbedekking was weinig of niets be
schikbaar. Geen bank wilde daar geld lenen
voor persoonlijke behoeften; in het hele 135
kilometer brede gebied tussen Puno en de
grens met Bolivia was geen enkele bank waar
de 300.000 Indiaanse boeren en dorpelingen
konden sparen of lenen. In tijd van nood
wendden ze zich tot een woekeraar, aan wie
ze soms 50 percent rente per maand moesten
betalen. Hoe zou pater Dan de ziel kunnen
hoeden, als de geest gekweld werd door
schulden en het lichaam te kort kwam?
Daar kwam nog bij dat Puno typisch het
verwaarloosde stiefkind was van het Zuid-
amerikaanse systeem dat de rijkdommen van
het binnenland doet afvloeien naar de hoofd
stad, waar ook het bestuur gecentraliseerd is.
Moest er een straat geplaveid worden? Het
verzoekschrift daartoe moest 800 kilometer
ver over twee bergketens heen naar Lima
om daar stof te vergaren op een schrijftafel in
het ministerie. Waren er schoolbanken
nodig? Het geld uit Lima kwam zo spora
disch binnen, dat de kinderen in de klas op
rotsblokken zaten. Al zouden de mensen nog
zo graag iets voor zichzelf of voor de stad
willen doen, kapitaal ervoor was er niet.
Pater Dan schiep dat kapitaal, zoals er bij
het wonder van de broden en de vissen voed
sel werd geschapen uit bijna niets. Hij riep
zeven stadsbewoners bij zich: twee arbeiders,
een rechter, een kantoorklerk, twee dokters en
een agent van de Nationale Politie.
„Wat onze mensen in Puno nodig hebben,
zei pater Dan, „is geld te leen om mee te
werken." De gezichten tegenover hem werden
lang. Dat was geen nieuws.
„En ik weet waar ik het kan krijgen."
Een vastberaden pater en een groep Indianen uit de Andes tonen hoe „de kleine man waar
ook ter wereld, zich omhoog kan werken.
391