landse factoren én door het besproken deviezenelement veel krapper is geworden. De betalingsbalans Indien men de betalingsbalans over het eerste halfjaar onder de loep neemt, wordt het verder duidelijk, dat er ook uit anderen hoofde een vrij belangrijke overheveling van middelen naar het buitenland heeft plaats gehad, waartegenover ditmaal in de vorm van buitenlandse effectenaankopen van Nederland relatief minder aan ons land moest worden betaald. Uit hoofde van effecten aankopen door het buitenland heeft ons land in het eerste halfjaar van 1961 namelijk slechts 418 miljoen ontvangen tegen nog 595 miljoen in de overeenkomstige periode van het vorige jaar. Daartegenover stonden netto aankopen van het buitenland voor Nederlandse rekening van 353 miljoen tegen 82 miljoen (vermoedelijk vooral Duitse leningen alsook Amerikaanse aan delen). Daarnaast was vooral de aflossing van langlopende buitenlandse schuld door de Nederlandse regering oorzaak van een kapi taalsafvloeiing uit Nederland van 350 mil joen aan deviezen. Terwijl het vanzelf spreekt dat de banken hiervoor het gelag niet hebben moeten betalen omdat bedoelde af lossingen geheel ten laste van de schatkist zijn gekomen, zal het toch wel duidelijk zijn, dat indirect de verkrapping op de geldmarkt toch ook hierdoor is in de hand gewerkt. Want de totale spoeling is dunner geworden! De afroming van liquiditeiten is juist bewust geschied om in verband met de conjunctuur de geldmiddelenvoorraad in het binnenland te beperken. Een derde factor, die de af vloeiing van middelen naar het buitenland in de hand werkt, is de revaluatie van de gulden. Alle factoren tezamen hebben er toe ge leid, dat de lopende en kapitaalrekening van de betalingsbalans te zamen voor het eerste halfjaar een tekort te zien geven van 657 miljoen tegen nog een overschot van 624 miljoen voor het eerste halfjaar van 1960. Voor de handelsbalans alleen was er in het eerste halfjaar een tekort van 606 miljoen tegen slechts 292 miljoen in het eerste half jaar van 1960. De laatste gegevens omtrent de buitenlandse handel die bekend zijn, omvatten de eerste acht maanden van dit jaar en geven voor deze periode een tekort te zien van 2141 miljoen of 725 miljoen meer dan voor de overeenkomstige periode van 1960. Het Cen traal Planbureau raamt dan ook, dat de lopende rekening van de betalingsbalans in geheel 1961 met ongeveer 600 miljoen zal inkrimpen tot ca. 550 miljoen en dat er het volgende jaarwellicht nog een verdere daling zal intreden tot 450 miljoen. Hoe zich verder in de eerstkomende jaren de verhoudingen op de geld- en kapitaal markt zullen ontwikkelen, zal, behalve van de rentestand en van de renteverschillen met het buitenland, vooral ook afhangen van de mate, waarin al dan niet door het buitenland effecten op de Nederlandse beurs worden ge kocht. Dit is in de jaren 1950/60 een belang rijke voedingsbron voor onze kapitaalmarkt geweest, welke het o.a. mogelijk heeft ge maakt de grote vlottende schuld van de ge meenten, die einde 1957 een recordstand be reikte van 2132 tot 250 miljoen per einde juni jl. te verminderen.De totale staatsschuld kon in diezelfde periode vrijwel stabiel wor den gehouden; terwijl de buitenlandse staats schuld sedert einde 1957 van 2,08 tot 1,01 miljard werd ingekrompen, steeg de binnenlandse staatsschuld van 16,14 tot 17,32 miljard. In aanmerking genomen het feit, dat het nationale inkomen in die periode met ongeveer 25 is gestegen, moet deze gang van zaken alleszins gunstig worden ge acht. Immers des te groter 's lands inkomen, des te geringer wordt naar verhouding de druk van een gelijkblijvende staatsschuld. Staatsbegroting en kapitaalmarkt Gegeven de geschetste verhoudingen kan met voldoening worden vastgesteld dat het beeld, hetwelk de nieuwe staatsbegroting in perspectief opent, goed past in een tragere toevloeiing van middelen uit het buitenland, welke in de eerstvolgende jaren mogelijk lijkt. Voor het lopende jaar zal op budget taire gronden, zoals uit de Miljoenennota is gebleken, geen beroep meer op de lening- markt behoeven te worden gedaan, terwijl het begrotings- en kastekort van slechts 275 miljoen, dat voor 1962 is voorzien, zo gering Kapitaalstroom en overheidsschuld vervolg op pag. 390 387

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 21