WAT ONS BEZIG HOUDT Verleden jaar augustus stelden wij in deze kolommen de vraag: Quo vadis R.P.S.? Deze vraag kwam bij ons op, omdat het be kend was geworden, dat de leiding van de Rijkspostspaarbank met toestemming van de minister van Financiën de invoering van zogenaamde beleggingsrekeningen wilde mogelijk maken. Onzerzijds hebben wij tegen dit voor nemen van de R.P.S. onmiddellijk stelling genomen. Wij achtten de plannen van de R.P.S. niet alleen ongewenst daar zij onno dig het spaarklimaat zouden vertroebelen, maar vooral ook hebben wij deze plannen bestreden, omdat de R.P.S. zich daarmede in een positie plaatst, die zij als staatsin stelling niet behoort in te nemen. De R.P.S. heeft als spaarinstelling slechts een aanvul lende taak en het is in strijd met haar op zet indien zij zonder noodzaak in recht streekse concurrentie met andere spaar- instellingen treedt. Deze noodzaak was geenszins aanwezig, daar de R.P.S. zich royaal tussen de andere spaarinstellingen kan handhaven en de Ne derlandse spaarder uit een oogpunt van al gemeen belang een keur van spaarmogelijk- heden ten dienste staan. De hoop, die wij koesterden, dat de mi nister van Financiën zijn goedkeuring aan de plannen van de R.P.S. zou onthouden, is inmiddels ongegrond gebleken. Minister Zijlstra heeft de vorige maand zijn mede werking verleend en de R.P.S. heeft haar beleggingsrekeningen kunnen invoeren. Overeenkomstig hetgeen wij in juli van het vorige jaar reeds in deze rubriek schre ven, is er op het besluit van de minister onmiddellijk een reactie van onze Centrale Bank gevolgd. Dit is geschied in de vorm van een nieuw renteadvies aan onze banken. Te dien aanzien mogen wij verwijzen naar het in dit nummer opgenomen artikel be treffende de beleggingsboekjes bij de R.P.S. Dit nieuwe renteadvies is gegeven, opdat onze banken op het gebied van het aantrekken van spaargelden, ten gevolge van de actie van de R.P.S. niet in een on gunstiger positie komen te verkeren. Wij hebben alle vertrouwen, dat onze banken, dank zij de genomen maatregelen, aan de nieuwe vorm van concurrentie het hoofd zullen kunnen bieden. INCEPTA OECONOMICA CONSOCIATA Wij betwijfelen of Julius Caesar in zijn tijd bij het horen van deze woorden een beeld van onze huidige coöperatieve aan- en verkoopverenigingen of zelfs van onze boerenleenbanken voor ogen zou hebben gekregen. Toch zal in onze tijd ieder, die latijn kent en belangstelling heeft voor so ciale en economische vragen, weten dat met deze woorden de moderne coöperaties zijn bedoeld. Zij worden namelijk herhaaldelijk ge bruikt in de „encycliek"' (zendbrief) die Paus Johannes XXIII op 15 mei van dit jaar gewijd heeft aan de nieuwere ontwik keling van de sociale kwestie. Deze ency cliek, naar haar beginwoorden „Mater et Magistra" genoemd, heeft ook buiten de rooms-katholieke kring de aandacht ge trokken. In het kader van ons blad is de encycliek interessant, omdat zij sterk de coöperatieve samenwerking als middel aanbeveelt, waar door het ambachtelijk bedrijf en met name ook het landbouwbedrijf, zich zal kunnen handhaven en verder ontplooien. Ieder, die bij onze banken betrokken is, zal kunnen in stemmen met de volgende woorden uit de encycliek, die ons Raiffeisen's zinspreuk: „Eén voor allen, allen voor één" in herin nering brengen: ACTIE EN REACTIE 233

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 3