Om deze doelstelling te kunnen bereiken is het
op het verkrijgen van spaargelden wordt sterk de
nadruk gelegd, waarbij wordt getracht, zoveel mogelijk
alle bevolkingsgroepen te bereiken.
De resultaten, als gevolg van deze acties, zijn zeker
bevredigend. Zo konden wij bij monde van de voor
zitter van de jaarvergadering van de Centrale Bank
in 1960 horen, dat de sterke toename van de spaar
gelden niet kwam omdat de resultaten in de landbouw
zo gunstig waren, maar dat een groot deel van de
beleggingen kwam uit de niet-agrarische sector. Ik
meen 56 °/o van de agrarische sector en 44 °/o van
niet-agrariërs.
Nu lezen niet alleen toekomstige spaarders deze
advertenties en folders, maar ook degenen, die krediet
nodig hebben en zodoende komen boe langer boe
meer aanvragen om krediet uit de middenstand. Deze
kredietnemers worden lid en naarmate aan deze
middenstanders krediet wordt gegeven stijgt het aan
tal niet-agrarische leden en waar dit tegenwoordig in
ruime mate plaats vindt, komen bestuursleden in de
boerenleenbanken uit de niet-agrarische sector en zo
komen er niet-volbdoed coöperatoren in het bestuur
van de boerenleenbanken. Maar om dit te voorkomen
zou men geen propaganda moeten voeren onder de
middenstanders, deze niet aannemen als lid en hier
van ook de consequenties moeten aanvaarden.
Het middel is m.i. erger dan de kwaal.
Het bezwaar wordt gemaakt, dat deze bestuursleden
moeten oordelen over zaken, waarmede zij uit de aard
van hun beroep niet bekend zijn. Maar gedurende
50 jaar hebben agrarische bestuursleden moeten oor
delen over de, zij het schaarse, kredieten aan de
middenstand en als goede bestuurders zullen zij zich
door terzake deskundigen hebben laten voorlichten.
Als er in het ongunstigste geval geen agrariër in het
bestuur zitting heeft, zie ik niet in waarom in dat
geval het bestuur zich niet door een deskundige
agrariër zou laten voorlichten.
Het is op het moment nog zo, dat agrarische leden
bij anderen voorkeur hebben, doordat eerstgenoemden
over een blanco krediet kunnen beschikken en in de
Raiffeisen-Bode van augustus 1961 lezen wij: ,,in het
bijzonder is hierbij gedacht aan de wenselijkheid om
bij de beoordeling van kredietaanvragen het accent
te verleggen van de zekerheid naar de solvabiliteit
van de kredietnemer en de rentabiliteit van diens be
drijf'.... en even verder: „grote mogelijkheden lig
gen hier voor de land- en tuinbouw Hier is ook de
middenstand vergeten en het zal zaak zijn, dat hier
van ook de bedrijven uit deze sector, die voldoende
solvabel zijn en van goede rentabiliteit, zullen kunnen
profiteren.
Hoogachtend,
A. H. Visser, architect,
secr. bestuur Coöp Boerenleenbank
Leeuwarden N.K.
Geachte redactie,
Het standpunt van „Jan" in zijn ontboezeming in
,,de Garve", overgenomen in de Raiffeisen-Bode van
juli jl. kan ik geheel niet delen. Zijn visie over de
ontwikkeling van de boerenleenbanken is mijns in
ziens verkeerd.
Is Jan zélf niet conservatief, dan is hij dat zeker
in zijn verhaal. Oorspronkelijk waren de boeren,
agrariërs in de ruimste zin des woord, de oprichters
van de boerenleenbanken. Raiffeisen schreef echter
in zijn boek, dat ook niet-agrariërs zich bij de banken
moeten aansluiten en krediet kunnen krijgen.
De bank is er dus voor het gehele dorp (dorps
gemeenschap).
Naamsverandering: Shakespeare zei: „What is in a
name", welnu, heeft een naam zoveel betekenis ten
aanzien van de belangen van haar leden?
Doelstelling: hoofdzaak is de verbetering en in
standhouding van de bedrijven, de bevordering van
de financiële belangen van haar leden enz. (zie art. 2
van de statuten).
noodzakelijk alle daarvoor beschikbare middelen,
aangepast aan de bevolkingsaanwas en de huidige
levensstandaard, aan te wenden en de bank tot grotere
bloei te brengen. Immers stilstand betekent achteruit
gang en op achteruitgang volgt in het ongunstigste
geval liquidatie.
Tot de naamsverandering van de boerenleenbank
in raffeisenbank werd besloten, nadat bleek, dat het
aantal nieuwe spaarders geen gelijke tred hield met
de groei van de gemeente en dat andere spaarinstel-
lingen ons in de toekomst zouden kunnen overvleu
gelen. (Dit was in Castricum het geval.)
De naam Raiffeisen kreeg voor de nieuwingekomen
burgers een ruimere betekenis en dank zij de door
ons gevoerde reclame „De spaarbank is er voor ieder
een" bleven de voor ons gunstige reacties niet uit.
Het aantal spaarders steeg snel en rekeninghouders
evenals voorschotnemers volgden. De gedachte, dat
de boerenleenbank er alleen voor boeren en tuinders
zou zijn, verdween snel. „De burgers en buitenlui
rukten de vereniging binnen", aldus Jan. Inderdaad,
dit geschiedde. Echter geheel in de geest van Raif
feisen! De plaatselijke boerenleenbanken door enkele
tientallen boeren opgericht, uit wie de besturen wer
den gekozen, groeiden, mede door toetreding van
middenstanders, tot banken met honderdtallen leden.
Het gevolg is geweest, dat in de loop der jaren wij
zigingen ontstonden in de bestuursfuncties, waarin
later middenstanders ook zijn opgenomen (die in het
begin bij de een of andere bank nog wel eens als een
vreemde eend in de bijt werden aangezien).
Deze gang van zaken is democratisch en statutair
mogelijk en wat is er feitelijk tegen en hoe kan het
ook anders? Rond 1900 telde Nederland 5.200.000 in
woners en momenteel bijna 12 miljoen. Meer mensen,
doch minder boeren. Deze bestuurswijzigingen hebben
niets te maken met de opmerking van Jan, dat de
boeren niet op de vergadering komen of met de laks
heid van de boeren. Deze opmerkingen werpen een
onverdiende smet op de boeren. Op de algemene ver
gaderingen zijn zij meestal nog het sterkst vertegen
woordigd in verhouding tot het ledental. Ik kan mij
niet voorstellen, dat een bestuurslid, dat zijn functie
goed vervult en dat zich bij een periodieke verkiezing
weer herkiesbaar stelt, op een algemene vergadering
zal worden vervangen door een ander, b.v. een slager
of een molenaar.
Jan's opmerking over de neiging van het bestuur
zich angstvallig op de vlakte te houden betreffende
260