Maar de volgende dag moest ik natuur lijk weer flink aan de slag. Een half bos omgehakte bomen, die voor timmerhout ge bruikt zouden worden, moest ik met vaders paard en wagen naar de weg brengen. Bij het eerste ochtendgloren liep ik al weer in bijtende kou in het bos. Samen met mijn oudste broer laadde ik de stammen op. In eens schoot de hefboom los en werd ik in een doornenstruik geslingerd, waarbij mijn borstkas bijna werd ingedrukt. Terwijl het bloed over mijn gezicht en handen stroomde bromde mijn broer nors: „Ja, dit is nog eens ander werk dan dat dichten van jou." Ja, daar had hij wel gelijk in. Toen ik des tijds verlegen het bloed van mijn gezicht veegde kon ik zeer zeker nog niet inzien hoeveel zware en moeilijke jaren er nog voorbij zouden gaan voordat leven en dicht kunst harmonisch zouden samengaan; het leven als onderwerp van de dichtkunst en de dichtkunst als de afspiegeling en de ver heffing van het leven. te, en die prachtige gedichten in dialect schreef. Hij vertelde me, dat er in het verre Wenen mensen woonden, die voor dicht werk en dergelijke dingen belangstelling hadden. Zo kwam het, dat ik, zoals zovele jonge dichters voordien, een stapeltje schriften uit mijn la haalde en naar die, mij onbekende, professor stuurde. Ik schreef er een lange brief bij. Aan het einde daarvan drong het tot mij door, dat ik eigenlijk nog nooit iemand zoveel over mijn eigen leven ver teld had. Rrief uit Wenen Het harde leven ging weer door. Mijn ge zicht en handen genazen weer. Maar op zekere dag kreeg ik een brief uit Wenen. Men had alles gelezen en dat met groeiende belangstelling. Als ik nog jaren van harde studie zou kunnen opbrengen, dan bestond er kans, dat ik mijn heimelijk gekoesterd ideaal zou zien verwezenlijkt. Na een jeugd van hard werken ging ik op eenentwintig-jarige leeftijd naar de vijf jarige kweekschool in Salzburg. Als onder wijzer kreeg ik een heel ander leven dan voordien. Ik stond in verschillende plaat sen in het land voor de klas. Bijna vijftien jaar ben ik nu hoofd van een dorpsschool. In mijn studietijd verscheen mijn eerste bundel streekgedichten „Gesang über den Ackern", het jaar daarop een roman „Friedl und Vroni". En zo is het in het algemeen sinds mijn achttiende jaar gebleven, wel zijn vele dingen een weinig anders geworden. Ik be leef niet meer zo diep dat ontroerende ge luk van vroeger dagen, maar ik maakte mij ook niet meer zo druk over mijn onvol komenheid. De plaats, de streek en het land, waar ik geboren en getogen was, vormden een onuitputtelijke bron van inspiratie. Het begon tot mij door te dringen dat de ge wone harde werkelijkheid van het dagelijkse leven rijk aan inhoud is. Ik schreef twee bundels volkssprookjes en een boek over het leven en denken op het platteland in heden en verleden „Von ewi- gen Bauertum". Bij de bestudering van het leven van de boer in de middeleeuwen kreeg ik door de figuren, die ik daarbij leerde kennen, rijke stof voor het schrijven van een historische roman rond de veer tiende eeuw „Die Blutsbrüder". Ridder Wolfhart von Thann is een figuur die wer kelijk bestaan heeft. Zijn leven eindigde met ontrouw en verraad aan zijn heer. De zate van de jagersman bestaat nog steeds, al zijn er zeshonderd jaren voorbijgegaan. Het portret van Raiffeisen Na enkele hedendaagse romans als „Peter Rosenstatter", „Saat ins fremde Feld" en „Angela Schönthann" greep ik al spoedig naar Friedrich Wilhelm Raiffeisen en zijn tijd. Het portret van de grote grondlegger van onze bank, dat bij de bestuursvergade ringen op ons neerzag, maakte altijd weer diepe indruk op mij. Ik probeerde eens na te gaan waar ik iets over het leven van deze man te weten kon komen. Tot mijn grote verwondering moest ik ervaren hoeveel er in tachtig of honderd jaar verloren gaat of vervlakt. In mijn kennissenkring wist er niemand meer over Raiffeisen te vertellen, dan dat hij ergens burgemeester op het plat teland was geweest en de boeren had be vrijd uit de greep van de geldwoekeraars. Burgemeester woekeraars? Wie gaf de man de kracht iets tot stand te brengen wat niemand voor hem, ook niet degenen, die over macht en aanzien beschikten, hadden klaargespeeld? Ongetwijfeld zou zijn leven hierop een antwoord geven! Als men met geduld, tact en piëteit te werk gaat, kan het 293

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 11