prijsverhogend effect van de invoerrechten de vraag, en dus de import, inderdaad be perken. Doet een dergelijke reactie zich niét voor, dan zal het prijsverhogend effect van de invoerrechten de vraag, en dus de import, echter niet beperken, hetgeen b.v. ook het geval kan zijn bij een uitgesproken voorkeur van binnenlandse verbruikers voor bepaalde buitenlandse produkten. Ook kan het in de praktijk voorkomen dat geïmporteerde goederen via meerdere tussen schakels worden verhandeld, alvorens de eindafnemer te bereiken, in welk geval al leen al de daaruit voortvloeiende prijsver hoging het werkelijk betaalde invoerrecht kan overtreffen. Tenslotte kan nog worden opgemerkt, dat een revaluatie, zoals laatstelijk van de Duitse mark en de gulden, uit de aard der zaak ook de invoerrechten voor Westduitse resp. Ne derlandse importeurs verlaagt en dus de werking van de invoerrechten verzwakt. Wanneer werken invoerrechten doeltreffend? Zoals uit de inleiding van dit artikel reeds is gebleken, kunnen invoerrechten slechts doeltreffend werken als er geen hoeveel- heidsbeperkingen op de invoer (contingen- teringen) bestaan, aangezien deze op zichzelf al het goederenaanbod verminderen en daar door rechtstreeks de prijsvorming beïnvloeden. Ook zullen de binnenlandse prijzen in vrije concurrentie tot stand moeten kunnen komen, zonder overheidsmaatregelen op het gebied van de prijsvorming en zonder bundeling van particuliere belangen met het oogmerk prijsafspraken te maken. Voorts moet de prijsverhoging, voort vloeiende uit de heffing van invoerrechten, ook inderdaad aan de binnenlandse verbrui ker worden doorberekend en niet door de buitenlandse leverancier of de importeur worden opgevangen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden uit het complex van factoren, die in de praktijk veel afbreuk kunnen doen aan de doeltreffend heid van de invoerrechten. Slotopmerking Uit het voorgaande zal enigermate dui delijk zijn geworden voor welk een gigan tische taak men staat bij de aanpassing van invoerrechten in het kader van internatio nale economische samenwerking en dan vooral ook wat betreft de reglementering van een bona fide toepassing en naleving van de invoerrechten. Dit des te meer omdat, zoals in de inleiding van dit artikel reeds tot uitdrukking is gekomen, zo langzamerhand alleen nog maar het instituut van de invoer rechten overblijft als kunstmatig middel ter bereiking van een invoerbeperking met het oog op bescherming van de binnenlandse produktie. Afgezien dan van het monetaire (paarde)middel van een devaluatie, waar mede immers niet alleen een geforceerde verbetering van de concurrentie- en export positie, doch ook een geforceerde beperking van de invoer wordt beoogd, teneinde langs die weg tot een verbetering van de betalings balans resp. van de deviezenpositie te ge raken. Op 14 juni jl. nam dr. R. Kuperus officieel afscheid van velen met wie hij heeft samen gewerkt o.a. in zijn functie van directeur van de Coöperatieve Zuivelbank te Leeuwarden, welke functie hij met ingang van 1 juli jl. heeft neergelegd. Door de vele aanwezigen werd de positie van de heer Kuperus in het licht gesteld. In zijn functie was het hem in het bijzonder mogelijk de belangen te behartigen van de Friese zuivelindustrie. Afscheid van dn. R. KUPERUS Wat de Raiffeisenorganisatie betreft mo gen wij memoreren, dat de heer Kuperus geruime tijd zitting heeft gehad in de raad van toezicht van de Coöperatieve Grond- kapitaalbank voor den Landbouw U.A. Ook heeft de heer Kuperus gedurende meer dan 30 jaren deel uitgemaakt van de schade- commissie van het Onderling Waarborg fonds, van welk college hij de laatste jaren het voorzitterschap bekleedde. Het is in deze functie, welke hij thans eveneens heeft neer gelegd, dat de heer Kuperus het landbouw krediet belangrijke diensten heeft bewezen. Hiervoor werd hem bij zijn afscheid, namens het bestuur van de Centrale Bank, dank be tuigd. 254

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 12