WAT ONS BEZIG HOUDT Onder deze titel is de vorige maand een ontwerp voor een discussierapport van het Landbouwschap verschenen, dat in de agra rische vakpers en ook in de grote landelijke pers de aandacht getrokken heeft. Het Landbouwschap heeft terecht de be hoefte gevoeld aan bezinning op de ontwik keling in de landbouw en het is goed, dat in een rapport van betrekkelijk geringe omvang op bondige wijze vele zaken, die van belang zijn voor de toekomst van de landbouw, aan de orde gesteld worden. Voor een discussie, binnen of buiten het Landbouwschap, zal het rapport een goede basis geven. Voor degenen, die kennis dragen van het ruim een jaar geleden verschenen Rapport Landbouwkrediet van de commissie Verrijn- Stuart, bevat het discussierapport vele be kende klanken. Dit laatste rapport verwacht, evenals het Rapport Landbouwkrediet, dat de kredietbehoefte in de landbouw in de toe komst sterk zal toenemen en het stelt dat de kredietverlening door het boerenleenbank wezen nog onvoldoende afgestemd is op de omvang en de aard van deze kredietbehoefte in de landbouw. Het georganiseerde land bouwkrediet zal zich moeten aanpassen aan het omschakelingsproces, dat de landbouw ondergaat, waarbij het discussierapport ondermeer denkt aan kredietverlening op basis van de vermogenspositie en de bedrijfs economische gegevens van de bedrijven. Wie de redevoeringen beluisterd heeft, die de heren Wind en Minderhoud op onze jongste algemene vergadering gehouden heb ben (men kan deze toespraken in dit nummer nalezen), weet, dat het discussierapport hier voor ons geen opzienbarende dingen zegt. Onze organisatie bevindt zich midden in de aanpassing. De noodzaak van deze aanpas sing en de wijze waarop deze kan geschieden en reeds plaats vindt, loopt als een rode draad door de betogen heen, die de voorzitter van de raad van toezicht en de voorzitter van het bestuur voor onze algemene vergadering gehouden hebben. Men bedenke echter wel, dat ook de beste aanpassing van het landbouwkrediet nooit Deze kant van de financiering door de boerenleenbanken komt naar ons gevoelen in het discussierapport van het Landbouwschap niet voldoende naar voren. Bij de behande ling van het boerenleenbankwezen wordt te veel vergeten, dat onze banken slechts leningen met een tijdelijk karakter verstrek ken en dit ook niet anders kunnen en mogen doen. Steeds moeten onze banken de ver plichting tot rente- en aflossingsbetaling stellen. Zij kunnen naar hun aard geen ver strekkers zijn van risicodragend kapitaal, waarop geen verplichte rente en aflossing rust. Wij missen in het discussierapport de be handeling van de vraag of het financierings probleem, waarvoor de landbouw zich gesteld ziet indien het omschakelingsproces zich op volle kracht doorzet, niet ook in belangrijke mate het karakter draagt van verkrijging van LANDBOUWPOLITIEK OP LANGERE TERMIJN een wondermiddel kan zijn voor de finan cieringsproblemen van de landbouw. Hoever de kredietverlening door de boerenleen banken ook moge worden verruimd, dit zal de landbouw slechts kunnen baten indien deze bij voortduring in staat is de rente- en aflossingslast van het opgenomen krediet te betalen. De commissie Verrijn-Stuart heeft er zeer nadrukkelijk opgewezen, dat kredietver ruiming slechts in zoverre zinvol is, als de boer-kredietnemer de capaciteit bezit uit zijn bedrijfsinkomsten de rente en aflossing te be talen. Vast staat, dat voor vele bedrijven (met name bedrijven op zandgronden, weide- bedrijven en eigenaarsbedrijven in de akker bouwsector) deze capaciteit reeds ontoerei kend kan zijn bij volledige gebruikmaking van de „gewone" kredietmogelijkheden van de boerenleenbanken. 201

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 3