heden zich niet herkiesbaar meende te moeten
stellen als lid van de raad van toezicht. De
heer Van Schelven bracht in een geestig
speechje de reden naar voren, waarom hij het
werk in de raad van toezicht, dat hij steeds
met grote voldoening verricht heeft, meent te
moeten neerleggen:
Ir. J. W. Wellen, directeur-generaal van
de landbouw, richtte zich vervolgens tot de
vergadering:
is, reeds veranderd en wordt dagelijks nog meer
U hebt toegezegd, mijnheer de voorzitter,
dat u zult trachten een prettige samenwer
king met de Directie van de Landbouw te
behouden. Ik zou u van mijn kant willen toe
zeggen: niets liever dan dat. Het is dan ook
niet toevallig, dat uw algemene vergadering
een van de eerste is, die ik als directeur-
generaal van de landbouw meemaak. Ik ben
er nl. evenals u, mijnheer de voorzitter, en
prof. Minderhoud vast van overtuigd, dat het
landbouwkredietwezen in Nederland, met al
zijn facetten, van uitermate groot belang is
voor de toekomstige ontwikkeling van de
land- en tuinbouw in Nederland.
Mijnheer de voorzitter! Hartelijk dank voor
uw uitnodiging en voor uw vriendelijke
woorden. Proficiat met de behaalde succes
sen. Ik hoop, dat in de toekomst een aller-
U kent allen de bij de Centrale Raiffeisen-Bank
bestaande dispensatieregeling. Het is bijzonder ver
velend op bestuursvergaderingen en vergaderingen
van de raad van toezicht, wanneer op een gegeven
ogenblik blijkt, dat een bestuursbesluit van een
plaatselijke bank op de een of andere manier wordt
gecontrarieerd door de bepalingen in die dispensatie
regeling. Nu weet u, dat u zelf niet bepaalt hoe het
staat met de dispensatieregeling. Dat gebeurt bij
boerenleenbankmaandstaat. Nu is het ten aanzien van
mij zo geweest, dat men op een gegeven ogenblik
die boerenleenbankmaandstaat voor mij ook heeft
opgemaakt en toen bleek, dat ik allerlelijkst tegen de
dispensatiegrens aan zat. Mijn activiteiten en werk
zaamheden waren zodanig, dat ik niets meer mocht
doen, anders kwam ik over de dispensatiegrens. Al
vorens nu een ander de winkel zou sluiten en het
vraagstuk van de solvabiliteit aan de orde zou
komen, leek het mij beter zelf de winkel maar te
sluiten, althans mijn activiteiten voorshands wat in
te krimpen. Dat is dus de reden en u bent voldoende
in onze organisatie thuis om te begrijpen wat dit
allemaal betekent.
Op de allereerste plaats moet ik u, mijnheer de
voorzitter, zeer hartelijk dankzeggen voor de vrien
delijke welkomstwoorden, aan mijn adres gericht. U
hebt daarbij gezegd, dat ik mij goed zou moeten
realiseren, dat ik bekende, bekwame voorgangers had
gehad en dat het voor mij zeker niet gemakkelijk
zou zijn, die voorgangers op te volgen en te evenaren.
Mijnheer de voorzitter! Ik heb mij dat gerealiseerd
en ik hoop dan ook in de toekomst zeker geen dingen
te doen, op grond waarvan men zou kunnen zeggen:
Nu, het ziet er wel naar uit dat het mis gaat lopen.
Op de tweede plaats hebt u er even aan herinnerd,
dat de Directie van de Landbouw in Nederland
eigenlijk zo goed bekend is geworden na de moei
lijke periode, die de land- en tuinbouwers door
maakten aan het einde van de vorige eeuw. Ik geloof,
mijnheer de voorzitter, dat u daarmede ook te ken
nen hebt willen geven, dat wij op het ogenblik
misschien ook wel aan een dergelijke moeilijke
periode toe zijn. U en prof. Minderhoud hebben er
herhaaldelijk op gewezen, dat wij leven in een tijd,
waarin er in de land- en tuinbouwbedrijven nogal
wat aan het veranderen is. U herinnert zich allemaal
wel en anders weet u het wel door overlevering
dat men in die vroegere tijd in Nederland dis
cussieerde, evenals nu, over de vraag, of men door
heffingen aan de grens dan wel door binnenlandse
maatregelen de land- en tuinbouwers zou moeten
helpen. Toen heeft men vooral gekozen voor het
laatste. Een staatscommissie heeft toen het advies
gegeven o.a. om te beginnen met land- en tuinbouw-
onderwijs. Zij heeft voorts het advies gegeven aan
de boeren en tuinders om hun eigen landbouwkrediet
te gaan verzorgen en daaruit is o.a. gegroeid uw
prachtige Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank.
Op het ogenblik is geen staatscommissie bezig te
studeren, maar studeren er andere commissies. U
hebt al gehoord, dat het landbouwkredietwezen is
doorgelicht door de commissie-Verrijn Stuart. Deze
commissie heeft voorstellen gedaan en zowel uw
organisatie als die te Eindhoven bestuderen mo
menteel, hoe die voorstellen in eigen verband geheel
of gedeeltelijk verwezenlijkt kunnen worden. In de
kring van de Directie van de Landbouw zegt men
ook, dat er een en ander zal moeten veranderen.
De drie Centrale Landbouworganisaties hebben hun
ideeën over de voorlichting.
Het land- en tuinbouwonderwijs is, zoals u bekend
geperfectioneerd. Het landbouwkundig onderzoek
heeft geleerd, dat er ook nog wel het een en ander
te zeggen valt over de opzet, de organisatie en de
manier van werken. Evenals prof. Minderhoud ge
loof ik, dat wij in de Directie van de Landbouw
vooruitstrevend moeten zijn, maar ook voorzichtig
en dat wij ons moeten realiseren, dat wij in Neder
land in de Directie van de Landbouw een aantal
afdelingen hebben, die in het verleden prachtig heb
ben gewerkt, maar die op het ogenblik misschien
niet meer in alle opzichten zijn aangepast, zodat
reorganisatie moet plaatshebben, waarbij echter met
de nodige voorzichtigheid tewerk moet worden ge
gaan.
Ik geloof dan ook, mijnheer de voorzitter, dat wij
in ons bestel in Nederland trots mogen zijn en u
zeker in uw organisatie op hetgeen bereikt is, dat
wij op het ogenblik ons goed moeten realiseren wat
er in de toekomst waarschijnlijk zal veranderen en
dat wij dan als overheid en bedrijfsleven gezamenlijk
er waarachtig wel zullen komen.
217