Niet door zucht tot verandering zullen wij
ons moeten laten leiden, maar door de wil
tot verbetering.
Deze laatste opmerking van mij heelt een
bijbedoeling. Ik zal deze toelichten.
Onze hele organisatie en onze werkwijze
zijn nu doorgelicht door een groep zeer des
kundige mensen. Aan wat deze hebben op
te merken en aan te merken schenken wij alle
aandacht en waar mogelijk zullen wij er ge
volg aan geven, met handhaving evenwel van
de grondslagen, waarop wij tot nu toe ge
bouwd hebben.
Daarnaast zijn er hoe kan het anders in
een organisatie met een paar honderdduizend
leden personen, die overal fouten of onge
wenste toestanden menen te zien en die liefst
alles tegelijk overhoop zouden willen halen.
Aan hun adres is mijn opmerking van zoéven
bedoeld, namelijk dat Keulen en Aken niet op
één dag zijn gebouwd.
En ik voeg er aan toe: ons werk is mensen
werk, werk van mensen voor mensen. En
mensen zijn nu eenmaal niet volmaakt.
Daardoor zal er na de punten, die wij nu
onder handen hebben, nog wel een en ander
ter verbetering overblijven en steeds over
blijven.
„Lest heugt best" zegt het spreekwoord.
En omdat ik het in het laatste deel van
deze rede voortdurend heb gehad over wijzi
gingen en verbeteringen, zoudt u de indruk
hebben kunnen krijgen, dat onze organisatie
er een is, die min of meer in verval is en die
aan restauratie toe is; zoals dat bij een oude
kerk of een oud kasteel pleegt voor te komen.
Zo is het zeker niet. En daarom herhaal ik,
waarmede ik ben begonnen:
De gehele organisatie, boerenleenbanken
en Centrale Bank, had een voorspoedig jaar,
zij vergrootte haar activiteiten, zij is kern
gezond en springlevend.
Alleen zij is niet volmaakt en zij is zich dit
bewust.
Na de rede van professor Minderhoud
worden de jaarstukken door de vergadering
goedgekeurd. De heer Wind richtte vervol
gens woorden van dank tot de heer ir. B. D.
van Schelven, die wegens drukke werkzaam-
kredieten en voorschotten een te groot aantal per
sonen wordt betrokken: de kassier, de leden van het
bestuur en voor grotere bedragen ook nog de
leden van de raad van toezicht.
Er bestaat een verlangen om de bevoegdheden van
de raden van toezicht in te krimpen en dus aan de
besturen meer zeggenschap toe te kennen. Deze zaak
is echter allerminst eenvoudig en zal nog van alle
kanten bekeken moeten worden.
Wel reëel is het bezwaar van velen, dat er in de
besturen en raden van toezicht van onze banken nog
te veel oude mensen zitten. De klacht bestaat al lang
en in het model-huishoudelijk reglement voor de
boerenleenbanken, dat enkele jaren geleden is tot
stand gekomen, is dan ook in artikel 15 bepaald, dat
personen, die 65 jaar oud zijn, niet verkiesbaar of
herkiesbaar zijn als lid van het bestuur of de raad
van toezicht.
Met deze bepaling heeft men blijkbaar over zijn
doel heen geschoten. Vele boerenleenbanken hebben
haar niet overgenomen in hun reglementen. Men
vindt de bepaling overdreven. De meeste mensen van
65 jaar zijn nog wel in staat om bestuurslid en zeker
om lid van de raad van toezicht te zijn. Zij beschik
ken bovendien over veel ervaring, terwijl de meeste
jongere leden, die een bedrijf hebben, er niet op ge
brand zijn om een verantwoordelijk baantje, dat soms
veel tijd neemt, te aanvaarden, zo redeneert men.
In die gedachtengang zit veel waars. Maar de
doorslag moet toch geven de algemene opinie, dat
er te veel oude mensen onder de functionarissen van
de boerenleenbanken zijn, waardoor de activiteit van
de banken geen gelijke tred houdt met de polsslag
van deze tijd.
De commissie van 10 bestuursleden en 10 kassiers,
die ik reeds enige malen aanhaalde, is het met deze
zienswijze eens. Zij meent echter, dat de leeftijdsgrens
van 65 jaar uit het model-huishoudelijk reglement
wel erg laag ligt en adviseert daarom deze wat de
herkiesbaarheid betreft op 70 jaar te stellen voor
bestuursleden en leden van de raad van toezicht;
maar bij eerste verkiezing aan de leeftijdsgrens van
65 jaar vast te houden. Voor kassiers evenwel zou de
65-jarige leeftijd onvoorwaardelijk het eindpunt van
hun ambt moeten betekenen.
Ik geloof, dat het standpunt van de commissie, dat
dicht nadert tot de regels, die bij de Centrale Bank
gelden, juist is en dat vele banken er goed aan zullen
doen deze zaak nog eens nauwgezet te overwegen.
Het aantrekken van jongere bestuursleden zou wel
licht bevorderd kunnen worden door bij de bepaling
van het presentiegeld meer dan tot dusverre met het
tijdverlies dat een functionaris, die een bedrijf heeft,
lijdt, rekening te houden.
De meergenoemde commissie van bestuursleden en
kassiers beveelt ten slotte alles, wat leiden kan tot
verhoging van de deskundigheid van boerenleen
bankfunctionarissen, krachtig aan. Schriftelijke en
mondelinge cursussen, opleidingen voor jeugdig per
soneel, extra beloningen voor hen, die met goed
gevolg een passende cursus hebben doorlopen of een
passend examen hebben gedaan, en nog wel een en
ander meer kunnen de nodige versnelling in de ge
wenste richting geven. De reeds eerder genoemde
nog aan te stellen kredietconsulenten kunnen hierbij
een belangrijke rol vervullen.
Prof. Minderhoud besloot zijn rede met deze
woorden:
216