Het Borgstellingsfonds voor de Landbouw, een
overheidsinstelling, opent hiertoe in menig geval de
mogelijkheid eveneens.
Het is opvallend, dat in Brabant en Limburg veel
meer van de garanties van dit fonds wordt gebruik
gemaakt dan boven de grote rivieren.
Wij zullen meer dan tot dusverre ook de aandacht
op dit fonds moeten vestigen.
Een belangrijke grondslag voor iedere kredietver
lening is de rentabiliteit van het bedrijf van de
kredietnemer; de vraag dus of het bedrijf de jaar
lijkse lasten, voortvloeiende uit rente en aflossing
van het krediet of voorschot zal kunnen dragen.
De commissie beveelt daarom aan personen aan te
stellen, die studie hebben gemaakt zowel van finan
cieringsvraagstukken als van het land- en tuinbouw
bedrijf. Deze personen zouden door de Centrale Bank
kunnen worden benoemd en op verzoek van de boe
renleenbanken, de boekhouding en het bedrijf van
een kredietnemer kunnen onderzoeken, om daarna te
adviseren hoe ver de boerenleenbank eventueel met
haar kredietverlening zal kunnen gaan.
Dit werk van die bewuste functionarissen, die men
kredietconsulenten zou kunnen noemen, zal dus een
individueel karakter hebben.
Maar daarnaast zal er meer in het algemeen voor
lichting op het gebied van de bedrijfsfinanciering
moeten worden gegeven.
Om daartoe te geraken hebben de beide Centrale
Banken (Eindhoven en Utrecht) contact gezocht met
de drie Centrale Landbouworganisaties, waarbij het
in de bedoeling ligt ook de boekhoudbureaus in te
schakelen.
Het bedrijfskrediet van boeren en tuinders kon tot
nu toe op bevredigende wijze door de boerenleen
banken worden verstrekt. Met het zogenaamde in
vesteringskrediet voor de aankoop van grond en ge
bouwen staat het anders. Op dit terrein spelen de
boerenleenbanken slechts een bescheiden rol. En
terecht.
De spaargelden, die aan onze banken zijn toever
trouwd, kunnen iedere dag worden opgevraagd.
Wel leert de ervaring, dat deze opvragingen bin
nen zekere perken blijven, zodat een gedeelte van de
spaargelden blijvend ter beschikking van de bank
staat, maar dit deel is veiligheidshalve toch beperkt.
Daarom kunnen de boerenleenbanken slechts in be
scheiden mate gelden voor langere tijd uitzetten.
De vraag is gesteld of een agrarische hypotheek
bank geen waardevolle aanvulling van ons krediet
apparaat zou zijn. De commissie acht de oprichting
van een zodanige bank niet urgent.
De Eindhovense organisatie kent zulk een hypo
theekbank wèl. Grote opgang heeft zij daar niet
gemaakt.
Zouden wij tot de oprichting van een soortgelijke
bank overgaan, dan zou deze bank onvermijdelijk in
concurrentie treden met de boerenleenbanken terzake
van hypothecaire leningen.
Daar, waar de boerenleenbanken onvoldoende
middelen hebben om aan de vraag naar hypothecaire
leningen te voldoen, springt thans de Centrale Bank
reeds in. De mogelijkheid is aanwezig om in deze
richting verder te gaan, zodat ook naar mijn gevoelen
de oprichting van een onderlinge hypotheekbank
thans niet urgent is.
Mochten de tijden veel slechter worden, dan zullen
wij ons natuurlijk op dit punt nader moeten beraden.
Prof. Minderhoud wees er in dit verband op, dat
door de Centrale Bank de mogelijkheid onderzocht
wordt om een onroerend goed tot een hoger bedrag
dan 2/s van de taxatiewaarde met hypotheek te be
zwaren. Van groot belang voor het succes van de
kredietverruiming is ook de houding van de krediet
nemer zelve.
Boeren zijn in de regel aan de voorzichtige kant,
de uitzonderingen bevestigen de regel.
Gevallen van te zwaar belaste boerderijen zijn ge
lukkig in ons land vrij zeldzaam. Veel groter is het
aantal gevallen, dat er met voordeel meer geleend
geld in het bedrijf zou kunnen worden aangewend,
maar dat men dit om een of andere reden nalaat.
Dit laatste verschijnsel, dat men kredietschuwheid
zou kunnen noemen, treft men lang niet overal aan,
in tuinbouwstreken b.v. is het praktisch onbekend.
Maar in sommige gebieden is het zo algemeen, dat
men niet aan de meest rationele bedrijfsvoering toe
komt. Aan deze bedrijven zou men een kredietinjectie
moeten kunnen geven.
Voorlichting, onderwijs en propaganda, waarbij
naar samenwerking moet worden gestreefd tussen het
landbouwkredietwezen, het onderwijs, de voorlich
ting, de standsorganisaties, de boekhoudbureaus en
mogelijk andere instellingen, zullen dan ook veel
meer dan tot dusverre moeten plaatsvinden.
Terughoudendheid om voor de bedrijfsvoering ge
bruik te maken van geld, dat geleend wordt van de
boerenleenbank, hoort in onze moderne maatschappij
niet meer thuis.
Ook het stembureau had weer veel werk te verzetten.
Deze terughoudendheid is in sommige streken
zeker aanwezig en zou in de hand worden gewerkt
doordat bij de beoordeling van de aangevraagde
215