Maar de bestuurders van onze banken moeten zich steeds voor ogen houden, dat zij te allen tijde in staat moeten zijn alle spaargelden tot de laatste cent terug te betalen. Nu is het een kenmerk van de jaren 1959 en 1960 geweest, dat de boerenleenbanken een zeer groot deel van de aanwas van de aan hen toevertrouwde mid= delen in „eigen kring" hebben uitgezet. Die „eigen kring" wordt gaandeweg ruimer getrokken en voor vele banken vindt verruiming vooral plaats buiten de agrarische sfeer. Kredietverlening aan niet-agrariërs brengt meer risico mee, dan kredietverlening aan boeren en tuinders, waarvan de bedrijven voor iedereen open en bloot liggen. Omdat alle tekenen er op wijzen, dat de boeren leenbanken om aan de behoeften van de leden te voldoen geleidelijk aan meer risico's op zich zullen moeten nemen ik kom op dit punt straks nog terug is dus een voortgaande versterking van de reserves nodig, ook al hebben wij in de laatste drie jaar een niet te versmaden vooruitgang mogen constateren. Terwijl dus de boerenleenbanken een zeer goed jaar achter de rug hebben, kan van het bedrijf van de Centrale Bank hetzelfde worden getuigd. De om vang van de zaken van de Centrale Bank vertoonde in 1960 evenwel minder groei dan die van de aan gesloten banken, o.a. omdat de boerenleenbanken de gehele aanwas van spaargelden en zelfs nog iets meer dan dit in eigen kring konden uitzetten. De door de boerenleenbanken bij de Centrale Bank gedeponeerde gelden namen weliswaar in de loop van 1960 nog iets toe, maar die stijging bleef toch kleiner dan de bijgeschreven rente op de per 31 de cember 1959 gedeponeerde gelden. Hoewel dus de omvang van de transacties, die de Centrale Bank in 1960 op de kapitaalmarkt kon doen, iets terugliep, is het bedrijfsresultaat van de Centrale Bank toch ook heel mooi geweest. Nadat voor enkele doeleinden buiten de verlies- en winstrekening om verschillende voorzieningen zijn getroffen, resteert nog een winst van 3.540.771,12. Het onverdeelde saldo over 1959 bedroeg 394.867,37, zodat uw vergadering aan 3.935.638,49 een be stemming zal dienen te geven. Wij stellen u voor aan de algemene reserve 2 miljoen toe te voegen en aan de reserve risico ef fecten 1 miljoen, terwijl wij 435.638,49 naar nieuwe rekening zouden willen overbrengen. Er resteert dan nog 500.000,die wij als bouwreserve zouden willen bestemmen. Na gewezen te hebben op de gevolgen van de vijfdaagse werkweek en op de toenemende werk zaamheden van de Centrale Bank, hetgeen op den duur een uitbreiding van de kantoorruimte van de Centrale Bank noodzakelijk kan maken, vervolgde prof. Minderhoud: De winst, die wij in 1960 hebben gemaakt, is niet verkregen ten koste van onze liquiditeit. De hoeveel heid middelen, die wij disponibel houden om bij omslag van de conjunctuur aan de boerenleenbanken, die geld opvragen, te kunnen doen toekomen, is even gioot gebleven als verleden jaar. Wat zal ons de toekomst brengen? Dit vragen wij ons natuurlijk telkens weer af. Die toekomst is voor ons een gesloten boek; maar wij weten toch wel iets; nl. dat er onder de boeren- en tuindersstand ver schillende wensen leven ten aanzien van het coöpe ratieve landbouwkrediet en dat die wensen bepaalde gevolgen zullen hebben. Die wensen hebben wij leren kennen doordat de z.g. commissie Verrijn Stuart, die een paar jaar ge leden het landbouwkrediet heeft geanalyseerd, een enquête heeft gehouden om te weten te komen welke wensen men had met betrekking tot het landbouw krediet en welke bezwaren tegen het boerenleen bankwezen men koesterde. Het rapport van de commissie Verrijn Stuart telt ruim 300 bladzijden met vele bijlagen en is door zijn omvang moeilijk te overzien. Daarom hebben enkele functionarissen van de Cen trale Bank het rapport nauwkeurig bestudeerd en hebben zij de voor onze organisatie urgente punten beknopt aangegeven. Deze leden van onze stat hebben dit op zeer ver dienstelijke wijze gedaan in een rapport van 80 blad zijden, waarin een dertigtal conclusies voorkomen. Toen dit rapport gereed was rees de vraag in hoe verre de conclusies van deze interne commissie weer klank zouden vinden in onze organisatie. Om dit te onderzoeken heeft ons bestuur het rap port in handen gegeven van een commissie, waarin uit iedere provincie een bestuurslid of lid van de raad van toezicht van een boerenleenbank en een kassier zitting hadden. Deze aldus breed samengestelde commissie van met verantwoordelijkheid beklede personen uit onze or ganisatie heeft op haar beurt haar conclusiën ge formuleerd. Uit deze conclusiën zal het bestuur nu een urgentie programma opstellen en dit voorzover nodig onder werpen aan de goedkeuring van een centrale ring- vergadering, die voor dit doel in het winterhalfjaar zal worden bijeengeroepen. Daarna heeft de volgende algemene vergadering het laatste woord voorzover er meer ingrijpende wijzigingen in onze organisatie nodig mochten wor den geacht. Ofschoon alles dus nog in een voorbereidend sta dium verkeert heeft het bestuur mij verzocht er toch op dit ogenblik van deze plaats af een en ander over mede te delen. In aanvulling dus van hetgeen de voorzitter van de raad van toezicht zo even reeds heeft gezegd. Men moet er zo langzamerhand aan gewennen, ook in de kringen van bestuurders van onze banken, dat onze boerenleenbanken weliswaar goed functioneren en een hoogst nuttige taak vervullen, maar dat niets op deze aarde bestendig is. Vooral in de tijd, die wij thans beleven, eist de samenleving aanpassing aan de zich snel wijzigende omstandigheden. Welk onderdeel van land- of tuinbouw men ook bekijkt, overal springen de veranderingen en de noodzaak om te veranderen duidelijk in het oog. De land- of tuinbouwer, die zijn bedrijf nog uitoefent, 213

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 15