een volslagen mededingster van de andere spaar- instellingen. Deze rol komt een staatsinstelling als de R.P.S. niet toe en ik hoop dan ook ten zeerste, dat de R.P.S. bij onze ministers uiteindelijk geen steun voor haar plannen zal vinden. Verwezenlijking van de plannen van de R.P.S. zou ernstige repercus sies kunnen hebben op het niveau van de spaarrente daarmede indirect het krediet, met name het land bouwkrediet, duurder kunnen maken. Dames en Heren, Het beeld, dat ik u van onze banken heb kunnen schetsen, wekt alle vertrouwen voor de toekomst. Laten wij eendrachtig op de in geslagen weg voortgaan en daarbij nooit ver geten, dat wij ons alleen kunnen handhaven, indien de onderlinge samenwerking tussen onze banken onverkort blijft bestaan. Dit geldt, ik zeg dat nadrukkelijk, niet alleen voor de kleinste maar ook voor de grootste van onze aangesloten banken. Prof. dr. G. Minderhoud, voorzitter van het bestuur van de Centrale Bank, hield ver volgens een rede, waaraan wij het volgende ontlenen: Maar naast deze mogelijkheid tot kredietverlening en onze bereidheid tot verruiming hiervan, dient aan twee andere voorwaarden te worden voldaan: Zonder mij met de landbouwpolitiek als zodanig te willen inlaten, zou ik toch willen stellen, dat het landbouwbeleid zo moet zijn, dat de door de tijds omstandigheden noodzakelijk geworden investeringen met hun eveneens noodzakelijke afschrijvingen, uit de bedrijfsinkomsten moeten kunnen worden bekostigd. In de tweede plaats moeten onze kredietnemers hun verantwoordelijkheid kennen wanneer zij tot investeringen overgaan. Naast de nodige durf- en ondernemingsmoed, die we iedereen toewensen, zal een investering nimmer een speculatie op de toekomst mogen zijn. De krediet nemer zal steeds, vóór hij tot investering overgaat, de absolute overtuiging moeten hebben, dat hij in staat zal zijn, behoudens onvoorziene omstandig heden, zijn verplichtingen na te komen. Ook op andere punten valt een ontwikkeling in onze organisatie te bespeuren, die ik een verheugend bewijs acht voor de stelling, dat wij de veranderingen niet passief over ons heen laten gaan, doch integen deel actief passende maatregelen treffen om deze veranderingen op te vangen. Ik denk hier vooral aan de positie van onze banken ten plattelande. Op vele plaatsen is het zuiver agrarisch karakter ten gevolge van de ontsluiting van het platteland, de zich steeds meer opdringende industrialisatie, verdwenen of bezig" te verdwijnen. Men kan dit op zich zelf be- treuren of niet, een feit is, dat vele van onze banken hiermede nauw in aanraking komen. Als het getij verloopt, verzet men de bakens. Zo ook bij onze banken. Naar mate de cliëntenkring zich uitbreidt, worden steeds hogere eisen aan onze banken gesteld. Het is verheugend, dat bestuursleden en personeel van onze banken alle krachten inspannen om deze ontwikkeling bij te houden en dat met name aan de bankservice steeds meer aandacht wordt besteed. Nauw met deze ontwikkeling verbonden is het ver schijnsel van de concentratie, dat sinds enige tijd ook in onze organisatie een bekend begrip is ge worden. Na wat daarover in ons jaarverslag en met name ook in de rubriek „Man en Paard" van „de Raiffeisen-Bode" geschreven is, wil ik daaromtrent niet veel zeggen. Voor mij staat vast, dat concentratie in bepaalde, goed onderzochte, gevallen noodzakelijk kan zijn, maar voor mij staat evenzeer vast, dat concentratie er nimmer toe zal mogen leiden, dat onze banken het contact met de bevolking zouden verliezen. We zouden dan de tak, waarop wij zitten, doorzagen! Ik heb alle vertrouwen, dat met behoud van deze beide „vaste punten" van geval tot geval steeds een goede oplossing gevonden kan worden. Op nog een heel ander terrein staan onze banken momenteel in de branding, nl. op het gebied van het aantrekken van spaargelden. De heer Manschot zal hierop straks wel nader ingaan, zodat ik mij tot een enkele opmerking zal beperken. De activiteit, die de handelsbanken op spaargebied zijn gaan ontplooien is ons vanzelfsprekend weinig welkom, doch wij zullen deze als zodanig aanvaarden. De concurrentie van deze zijde is nog ietwat in nevelen gehuld, maar ik geloof te mogen zeggen: wij boerenleenbanken zullen deze concurrentie aandurven. Anders is het gesteld met de plannen van de Rijkspostspaarbank. Wanneer deze plannen doorgang zouden vinden, zou de R.P.S. haar oorspronkelijke taak als „aanvullende spaarinstelling" overschrijden en zich ontpoppen als Ten slotte moge ik hier de aandacht vestigen op de gevaren, die de coöperatie van fiscale kant drei gen. De Nationale Coöperatieve Raad heeft in een brochure getiteld „De coöperatie bedreigd...." het wetsontwerp vennootschapsbelasting 1960 scherp ver oordeeld, vooral wat de voorgestelde fiscale behan deling van de produktiecoöperaties betreft. Doch ook de positie van onze banken wordt in het wets ontwerp scheef getrokken. Met klem willen wij ons verzetten tegen het streven van de fiscus, dat er op gericht is onze banken een keurslijf aan te meten. Niet de fiscus, doch alleen wij zelf hebben te beslissen of wij onze cliënten uit de plaatselijke gemeenschap of ook van buiten die gemeenschap willen aantrek ken. Hier is de vrijheid en zijn de expansiemogelijk heden van onze banken in het geding! De taak, die ik op dit ogenblik heb, nl. een toe lichting te geven op de gang van zaken bij de Cen trale Bank en bij de aangesloten banken is een over wegend aangename. Ik kan nl. gewagen van een jaar, waarin de zaken van de boerenleenbanken zowel als die van de Centrale Bank een voorspoedige groei vertoonden met een bedrijfsresultaat, dat in de taal van de financiële wereld met het woord „bevredi gend" wordt aangeduid, maar dat in dit geval be tekent, dat de rekeningen van de boerenleenbanken, zowel als die van de Centrale Bank, sluiten met batige saldi, die groter zijn dan zij ooit tevoren zijn ge weest. 211

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 13