kunnen schetsen, wekt alle vertrouwen voor de toekomst. Laten wij eendrachtig op de in geslagen weg voortgaan en daarbij nooit vergeten, dat wij ons alleen kunnen hand haven indien de onderlinge samenwerking tussen onze banken onverkort blijft bestaan. Dit geldt, ik zeg dat nadrukkelijk, niet alleen voor de kleinste, maar ook voor de grootste van onze aangesloten banken." JAARVERSLAG NEDERLANDSCHE BANK Het jaarverslag van de Nederlandsche Bank over 1960 hebben wij weer met grote belangstelling gelezen. Het verslag geeft de gebeurtenissen op economisch en financieel gebied op dusdanige wijze weer, dat men vrij wel een volledig inzicht in de macro-econo mische ontwikkeling van 1960 verkrijgt. De richting waarin onze economie koerst is, dank zij het vele cijfermateriaal dat het rapport verschaft, nauwkeurig te peilen, zij het dat de peildatum inmiddels enigszins ver ouderd is. Bij enkele punten uit de inhoud van het rapport willen wij nader stilstaan. Het beleid van de Nederlandse autoriteiten is in 1960 zeer succesvol geweest, aldus het verslag. Twee van de drie primaire beleids doeleinden, te weten de hoge graad van werkgelegenheid en de stabiliteit van het prijsniveau, werden ten volle gerealiseerd. Het derde primaire beleidsdoel, namelijk het betalingsbalansevenwicht, werd echter nog niet bereikt. De goud- en deviezenvoorraad van de Nederlandsche Bank nam met ruim 1,5 miljard toe. De beschikbare voorraad aan goud en deviezen kwam daardoor op ruim 6 miljard, een stevig stootkussen voor minder goede tijden. Het buitenland kocht in 1960 voor 1.050 miljoen aan Nederlandse effecten. Door Nederlanders werd voor 450 miljoen aan buitenlandse effecten gekocht. In het verslag wordt ook uitvoerig aan dacht geschonken aan de revaluatie van de gulden op 4 maart jl.. Deze stap was nood zakelijk om het binnenlandse economische evenwicht in de hand te houden toen Duits land zijn wisselkoers veranderde. Ook kwam ons land voor de noodzaak te staan iets te doen om ten opzichte van het buitenland in een meer evenwichtige concurrentiepositie te komen. Ons lage kostenpeil is één van de belangrijkste oorzaken geweest van de be talingsbalansoverschotten in de laatste jaren. De president stelt zich op het standpunt, dat het veranderen van de wisselkoers niet tot de normale instrumenten van de econo mische politiek mag behoren. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden mag dat middel worden toegepast. Over de ontwikkeling van de kredietver lening met een geldscheppend karakter zegt het verslag dat de toeneming ten behoeve van de private sector in 1960 ongeveer even groot was als in 1959, namelijk circa 17 °/o. Dit percentage is sterk beïnvloed door de uit breiding van de kredietverlening bij de handelsbanken, zoals uit het onderstaand overzicht blijkt. handelsbanken landbouwkredietbanken overige geldscheppende instellingen Vergeleken met 1959 was er bij de land bouwkredietbanken en bij de „overige geld scheppende instellingen" in 1960 dus sprake van een geringere toeneming, in tegenstelling tot een grotere toeneming bij de handels banken. 1959 1960 483 614 97 45 22 16 De Nederlandsche Bank acht de toeneming bij de handelsbanken op zich zelf gezien fors, doch in het licht van de ontwikkeling van de nationale produktie niet overmatig. Er wer den dan ook geen stappen genomen om van de in 1960 met de handelsbanken en de Toeneming van de kredietverlening met geldscheppend karakter t.b.v. de private sector (x 1 miljoen) 162

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 4