WAT ONS BEZIG HOUDT
ALGEMENE VERGADERING VAN DE
CENTRALE BANK
De jaarlijkse algemene vergadering is in
middels weer achter de rug. Wij hopen in
ons volgende nummer aan deze bijeenkomst
nog uitvoerig aandacht te schenken, speciaal
ook aan hetgeen daar door de verschillende
sprekers naar voren is gebracht. Als voor
proefje geven wij thans reeds de hoofdlijnen
aan, die door de voorzitter van de raad van
toezicht, de voorzitter van het bestuur en een
der directeuren van de Centrale Bank ge
trokken zijn.
Alle sprekers konden met dankbaarheid
constateren, dat de gang van zaken bij Cen
trale Bank en aangesloten banken in het af
gelopen jaar een zeer voorspoedige is geweest.
Professor Minderhoud, de voorzitter van het
bestuur, heeft er met name op gewezen, dat
de bedrijfsuitkomsten van onze organisatie
alleszins tot tevredenheid stemmen. Ook de
toename van de spaargelden, hoewel iets
minder dan in 1958 en 1959, handhaafde zich
op hoog niveau, hetgeen gezien de steeds
scherper wordende concurrentie op dit gebied
zeer verblijdend is.
In zijn openingswoord stelde de heer Wind,
voorzitter van de raad van toezicht, de cen
trale vraag, waarvoor onze organisatie zich
thans gesteld ziet, aldus: Past het landbouw
krediet zich voldoende aan? Hij doelde daar
mede op de conclusies en aanbevelingen t.a.v.
het landbouwkrediet, die in het bekende Rap
port Landbouwkrediet zijn opgenomen. Het
inmiddels opgestelde „urgentieprogramma"
wijst de wegen aan, die onze organisatie zal
kunnen gaan bij de aanpassing aan de
moderne eisen, die aan het landbouwkrediet
worden gesteld.
Professor Minderhoud is meer in concreto
op enkele voorstellen uit het urgentiepro
gramma ingegaan. Vooral op het punt van
de kredietverruiming kon hij interessante
mededelingen doen. Deze kredietverruiming,
welke met zich brengt dat gewerkt zal moeten
worden met velerlei vormen van soms niet
geheel volwaardige zekerheden, onder
streept voor onze banken de noodzaak van
reservevorming.
„De versterking van de reserves", aldus
prof. Minderhoud, „is noodzakelijk, omdat
naar het algemene gevoelen in onze organi
satie de boerenleenbanken in de toekomst
grotere bedrijfsrisico's zullen moeten durven
nemen, dan zij tot dusverre deden." Deze
grotere risico's spruiten ook voort uit het feit,
dat de „eigen kring" van onze banken steeds
ruimer getrokken wordt. De kredietverlening
aan niet-agrariërs brengt meer risico's met
zich, dan de kredietverlening aan boeren en
tuinders, wier bedrijven voor iedereen open
en bloot liggen.
Drs. Manschot heeft een zeer interessante
inleiding gehouden over de „ontwikkeling op
het gebied van het sparen". Hierbij is de on
rust, die de laatste tijd op spaargebied heerst,
aan een weldoordachte analyse onderworpen.
De evenwichtige verhoudingen op de spaar-
markt dreigen door de activiteiten van de
handelsbanken te worden verstoord en de heer
Manschot toont aan, dat dit in strijd komt
met het primaire belang van de spaarders.
Het principiële onderscheid tussen spaargeld
en transactiegeld (d.w.z. geld dat op een
lopende rekening of desnoods op een deposi
torekening thuishoort) wordt uit het oog ver
loren, hetgeen er uiteindelijk toe kan leiden,
dat het vertrouwen van de spaarders wordt
beschaamd.
Nog vele andere onderwerpen zijn ter
sprake gekomen. Wij eindigen hier echter
met de slotwoorden van de heer Wind, welke
in het kort de huidige positie van onze
organisatie samenvatten:
„Het beeld, dat ik u van onze banken heb
161