FINANCIEEL OVERZICHT Gewijzigde verhoudingen In financieel opzicht en vooral wat de verhoudingen op monetair gebied tegenover het buitenland aangaat, bevindt de ontwik keling zich voor Nederland in een stadium, dat het trekken van definitieve conclusies voor het lopende jaar uiterst moeilijk maakt. De revaluatie ligt nog te kort achter ons om het effect daarvan op handels- en betalings balans goed te kunnen beoordelen en aan de andere kant voltrekt zich op het gebied van de arbeidsmarkt een belangrijke verandering als gevolg van de arbeidstijdverkorting res pectievelijk de invoering van de vijfdaagse werkweek, die in eerste aanleg een stijging- van de produktiekosten met zich kan brengen. Beide factoren zullen uiteindelijk doorslag gevend zijn voor de deviezenpositie of ruimer gezegd, voor de nieuwe evenwichtsverhou- dingen in het handels- en betalingsverkeer met het buitenland. De deviezenpositie In beide eerste maanden van 1961 heeft de deviezenpositie zich in elk geval gunstig ontwikkeld, te oordelen naar de gegevens die daaromtrent in de monetaire analyse van de Nederlandsche Bank over genoemde periode vervat zijn. Daaruit kon men aflezen, dat het deviezenbezit d.w.z. de kortlopende saldi van de handelsbanken, in januari en februari met netto rond 200 miljoen zijn toegenomen. Daarnaast gaf het netto saldo van de overige vorderingen op het buitenland een dergelijke aanwas te zien. De deviezenvoorraden van de Neder landsche Bank geven bij het afsluiten van de maand april ten opzichte van einde 1960 een achteruitgang te zien, die in de orde van grootte is van het z.g. goudverlies, geleden ten gevolge van de opwaardering van de gulden. Dat verlies, hetwelk zoals bekend rond 290 miljoen beliep en louter is voort gesproten uit het feit, dat de gulden 5 °/o meer waard is geworden, uitgedrukt in buitenlandse valuta, is naar men zich her innert door de schatkist vergoed. Daaruit volgt dus, dat de deviezenreserves van de Nederlandsche Bank in de eerste vier maan den in feite niet zijn veranderd, waarbij men mede rekening dient te houden met de af lossingen op buitenlandse schuld van het Rijk, die uiteraard deviezen hebben gevergd. Gulden staat sterk Intussen kan worden vastgesteld, dat de positie van de gulden na de revaluatie, dus op het nieuwe pariteitspeil, niet zwakker is geworden. Integendeel overheerst op grond van inlichtingen uit het particuliere bank wezen de indruk, dat de buitenlandse saldi van de handelsbanken nog verder zijn toe genomen. Zulks ondanks het feit, dat er in het eerste kwartaal van het komende jaar een groter tekort op de handelsbanken moest worden gedekt dan in de overeenkomstige periode van het vorige jaar. De nieuwe wisselkoerspariteit heeft zich gemakkelijk kunnen handhaven en zelfs meende men het overheersen van de vraag naar de Nederlandse valuta als een aan wijzing te kunnen zien, dat er internationaal een voorkeur voor de harde Europese valuta's (vooral ook voor de Duitse mark) is blijven bestaan. Wat het tekort op de handelsbalans aan gaat, dat in de eerste drie maanden van 1961 824 miljoen uitmaakte tegen 505 miljoen in de overeenkomstige periode van 1960, is het ongerechtvaardigd daarin reeds nu een belangrijke relatieve achteruitgang van onze internationale handelspositie te willen zien. Er kunnen altijd enkele toevallige grote be talingen zijn geweest, die het saldo ongunstig hebben beïnvloed. En de revaluatie is nog te kort geleden om reeds een belangrijke invloed te kunnen hebben gehad. Men herinnert zich wellicht, dat de minister van Financiën het 177

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 19