DE MOEIZAME WEG NAAR LANDBOU WINTEGRATIE
Als wij nagaan wat er op het gebied van
de landbouw in het kader van de E.E.G. in
het afgelopen jaar is gebeurd, dan springen
een drietal data als hoogtepunten in het oog
en wel 12 mei, 30 juni en 20 december.
Ten eerste dan stond 1960 in het teken
van de versnelling van de totstandkoming
van de gemeenschappelijke markt. Het
E.E.G.-verdrag voorziet een overgangs
periode om tot de gemeenschappelijke markt
te komen van twaalf tot maximaal vijftien
jaar. Een aantal omstandigheden deed
evenwel in het begin van 1960 de gedachte
geboren worden deze overgangsfase te ver
korten. Omstandigheden zoals de wens naar
buiten toe, vooral tegenover de Zeven
(EVA), te bevestigen dat de E.E.G. inder
daad een realiteit is. Voorts heeft de in
dustrie zich met zoveel voortvarendheid op
de nieuwe idee van de Euromarkt ingesteld,
dat zij het tempo van de overgangsprocedure
blijkt voorbij te streven. Verder biedt een
toestand van hoogconjunctuur en welvaart,
waarin het de industrie goed gaat, een gun
stig klimaat voor afschaffing van handels
belemmeringen.
Hieruit blijkt de soepelheid waarmede de
industrie zich aan de nieuwe situatie weet
aan te passen: enerzijds door de structuur
van de industrie zelf, anderzijds doordat de
gunstige economische situatie behoefte aan
bescherming doet verminderen.
Deze twee omstandigheden zijn kernpun
ten voor de vraag of de landbouw eveneens
aan de versnelde totstandkoming van de
gemeenschappelijke markt kan deelnemen.
Want, heeft de landbouw een voldoende
soepel aanpassingsvermogen? En in welke
mate profiteert de landbouw van een hoog
conjunctuur? Wat dit laatste b.v. betreft
blijkt de algemene welvaartsstijging extra
impulsen in de agrarische sector tot land
bouwpolitieke beschermingsmaatregelen op
te roepen om eveneens van deze stijgende
welvaart te kunnen profiteren.
Er is een vrij felle strijd gevoerd over de
vraag of de landbouw eveneens met de ver
snelling moest meelopen. Duitsland was
tegenstander: als grootste importeur van
landbouwprodukten, met een landbouw die
voor forse aanpassingsmoeilijkheden staat
op de weg naar integratie, blijkt dit land
weinig voor een snellere inpassing van de
landbouw in de Euromarkt te voelen uit
vrees, dat door een vergrote import en tegen
lagere prijzen de welvaartspositie van de
landbouw ongunstig zal worden beïnvloed.
Bovendien wenst Duitsland een deel der
agrarische import uit landen buiten de
E.E.G., b.v. Denemarken, te dekken in ruil
voor export van zijn industriële produkten.
Daarentegen wenst Duitsland als progres
sief industrieel land wèl versnelling voor
de industrie ter verbetering van zijn afzet
mogelijkheden binnen de E.E.G. Voor Ne
derland ligt echter juist voor een belang
rijk deel de aantrekkelijkheid van de Euro
markt in de verwachting van betere afzet
mogelijkheden voor zijn agrarische export,
die ongeveer 30 van de totale export uit
maakt.
Op 12 mei 1960 heeft Nederland het prin
cipe van de versnelling óók voor de land
bouw kunnen redden, zij het een versnelling
in een langzamer tempo dan voor de in
dustrie, en onder voorwaarde, dat vóór
1 januari 1961 op het terrein van bepaalde
concurrentievervalsingen maatregelen zou
den zijn genomen, terwijl voorts met het ge
meenschappelijk landbouwbeleid vooruit
gang moest zijn geboekt.
Wat heeft 1960 ons gebrachtversnelling gemeenschappelijk landbouwbeleid
20 december 1960 concurrentievervalsingen minimumprijzen heffingen conclusie
en perspectief.
143