ting door de werknemer behoeft te geschie
den, zulks in tegenstelling tot de eerstbe
doelde regeling. Wel behoren beide cate
gorieën ten doel te hebben de bevordering
van duurzaam bezit van werknemers.
Van de vrijstellingen zijn uitdrukkelijk
uitgezonderd de pensioenregelingen, aange
zien daarvoor reeds bijzondere wettelijke
voorzieningen gelden.
Wat verstaat het ontwerp van wet onder
premiespaarregeling?
Een premiespaarregeling is een regeling,
die ten doel heeft de bevordering van duur
zaam bezit van werknemers door middel
van besparingen van werknemers, welke
door hun werkgever zijn ingehouden en
door middel van uitkeringen welke door
hun werkgever naar gelang van de bespa
ringen worden gedaan.
De besparing van de werknemer dient
dus (evenals bij de Rijksambtenarenspaar-
regeling) te geschieden door middel van
inhoudingen op het loon of salaris.
Deze eis wordt gesteld omdat daarin een
zekere waarborg is gelegen, dat inderdaad
nieuwe besparingen worden gevormd.
De spaarpremies van de werkgever die
nen te worden gekoppeld aan de bespa
ringen van de werknemer. Er dient dus een
zekere relatie te bestaan tussen de werk
geversbijdragen en de eigen besparingen
van de werknemer.
Wat is in het wetsontwerp neergelegd met
betrekking tot de verhouding tussen
spaarpremie en werknemersbesparing?
De werkgeversbijdrage (spaarpremie) mag
in het algemeen niet meer bedragen dan
50 van de werknemersbesparing. Het
gevormde spaarsaldo dient gedurende een
periode van ten minste vier volle kalender
jaren te worden aangehouden.
Indien echter de gevormde saldi 7 ka
lenderjaren niet mogen worden opgeno
men, mag de spaarpremie van de werkgever
100 van de werknemersbijdrage bedragen
en indien gedurende 10 kalenderjaren niet
over het spaarsaldo mag worden beschikt,
zelfs 200 °/o.
Is het mogelijk de vrijstelling van belasting
enz. voor de spaarpremie te behouden indien
de besparingen eerder worden besteed?
Ten aanzien van de maximale spaar
premie van 50 is het inderdaad mogelijk
met behoud van vrijstelling van loonbe
lasting, inkomstenbelasting, premie voor
A.O.W. enz. de bespaarde bedragen te be
steden vóór dat vier volle kalenderjaren zijn
verstreken. Dit geldt dan voor bestedingen,
welke nader bij algemene maatregel van
bestuur zullen worden aangewezen en
welke zoveel mogelijk zullen aansluiten bij
die, welke in de premiespaarregeling voor
rijksambtenaren zijn vastgelegd.
Om praktische redenen wordt het echter
niet verantwoord geacht bij de hogere pre
miepercentages dan 50 (maximaal 100 °/o
bij 7 volle kalenderjaren en maximaal
200 bij 10 volle kalenderjaren) andere
spaarvormen toe te laten dan storting op
een spaarrekening.
Een uitzondering op deze laatste regel
vormt het geval, dat de besparingen èn de
spaarpremie beide ten behoeve van verbe
tering en verwerving van onroerende zaken
of ten behoeve van aflossing op hypothe
caire leningen worden besteed. Met het oog
op de bouwspaarfondsen geldt de vrijstel
ling van belasting en sociale wetgeving ook
voor spaarpremies, welke hoger liggen dan
50 (met een maximum van 200 en
welke voortijdig ten behoeve van onroe
rende zaken worden besteed.
Met betrekking tot de bestedingsobjec
ten, welke nader bij algemene maatregel
van bestuur zullen worden aangewezen, zij
voorshands opgemerkt, dat de bewindslie
den van mening zijn, dat de mogelijkheid
ontbreekt studiekosten in het algemeen als
toegelaten besteding aan te wijzen. In de
premieregeling voor rijksambtenaren is dit
wel een besteding, welke met behoud van
premie kan worden gedaan.
Met betrekking tot de besteding voor de
aankoop van effecten zullen volgens de
Memorie van Toelichting bijzondere admi
nistratieve eisen moeten worden gesteld,
teneinde controle op eenvoudige wijze mo
gelijk te maken.
Dient de spaarpremie van de werkgever
tegelijk met de besparing van de werknemer
te worden tegoedgeschreven?
Teneinde de regeling niet onnodig te
compliceren is er van afgezien op dit punt
voorwaarden te stellen. De gelijktijdige te-
goedschrijving verdient wel de voorkeur,
138