rapport pleit dan ook voor het tot stand brengen van een systeem van kredietverze kering binnen de boerenleenbankorganisatie. Het zal onze lezers bekend zijn, dat de Utrechtse organisatie reeds jarenlang ge bruik maakt van kredietverzekering door middel van het Onderling Waarborgfonds Afdeling C. Per ultimo 1960 was op deze wijze een bedrag van bijna 8 miljoen ge dekt, waardoor met behulp van andere ze kerheden een financiering van ruim 22 miljoen kon plaats vinden. Deze dekking is mogelijk, omdat voor zo ver de inkomsten van het fonds niet toerei kend zijn, de Centrale Bank en de aangeslo ten banken gezamenlijk aansprakelijk zijn voor de tekorten. Bovendien heeft het On derling Waarborgfonds Afdeling C de be schikking over een eigen reserve van 1,6 miljoen, terwijl de boerenleenbanken zelf reeds een reserve gevormd hebben met het oog op eventuele te hunnen laste komende aandelen in tekorten van Afdeling C. Deze reserve ligt in de orde van grootte van 2 miljoen. De K.N.B.T.B. kiest voor een enigszins andere vorm van kredietverzekering. In plaats van een onderling waarborgfonds zou zij een kredietverzekeringmaatschappij in de vorm van een naamloze vennootschap wil len laten oprichten, in het kapitaal waarvan de boerenleenbanken zouden moeten deel nemen. Hoe men echter ook tot kredietver zekering wil komen, in ieder geval zijn wij het met de commissie eens, dat er een vol doende groot draagvlak voor de krediet verzekering moet zijn. Dit is vooral ook van belang met het oog op een nauwere samen werking tussen het Borgstellingsfonds en de eigen kredietverzekering van de boeren leenbanken. Deze beide instellingen zullen niet los van elkaar moeten werken, maar zullen als ongeveer gelijkwaardige partners tezamen moeten optreden. Of daardoor in de toekomst de provinciale waarborginsti- tuten voor de tuinbouw overbodig zullen worden, achten wij voorshands twijfelach tig. Anders dan de commissie van de K.N.B.T.B. zien wij in deze instituten meer dan alleen maar een noodoplossing. De commissie aarzelt niet uitdrukkelijk de schaduwzijde van de kredietverruiming te aanvaarden, nl. de hogere rente die de debiteur in de vorm van een extra-rente opslag ter dekking van het risico zal moe ten betalen. De commissie schrijft: „het gaat hier, (nl. bij de kredietverruiming) immers niet om een steunverlening op sociale grondslag, maar om een oplossing, waarbij op economisch verantwoorde wijze een flinke uitbreiding van de kredietverlenings mogelijkheden kan worden tot stand ge bracht." Wat de voorlichting betreft, wijst de com missie op de algemene taak in deze van de standsorganisaties, de landbouwboekhoud- bureaus. de land- en tuinbouwpers, het on derwijs en de Rijksvoorlichtingsdienst. De boerenleenbanken dienen zich primair te richten op de voorlichting inzake de be staande kredietmogelijkheden. De individuele voorlichting, dus de voor lichting die zoveel mogelijk is afgestemd op de individuele omstandigheden van degene die advies vraagt en op de bijzondere hoe danigheden van diens bedrijf, wil de com missie in eerste instantie doen verzorgen door de standsorganisaties, c.q. de land- bouwboekhoudbureaus. Pas daarna zou de kredietaanvrager met de boerenleenbank moeten gaan praten. De commissie staat daarbij blijkbaar een bepaald voorlichtings schema voor ogen, waarin o.a. de boekhoud- bureaus, de adviseurs van de standsorgani- Wat ons bezig houdt deze keer banken de resultaten bij de aangesloten een rapport van de K.N.B.T.B. gesloten de propaganda van onze aan banken banken de structuur van de handels- de financiering van landbouw werktuigen den de herwaardering van de gul- maart 1961 79

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 5