de wereldmarktprijs van 27,per
100 kg. Op basis van deze laatste prijs
brengen de bieten niet meer op dan 15,
per ton. Daardoor wordt over alle gelever
de bieten een rigoreuze korting toegepast
van 10,a 12,per ton. In werkelijk
heid heeft de boer dus in 1960 bieten ge
produceerd voor een prijs van 44,
per ton. Het is nu duidelijk, dat de boer
ten aanzien van het produktieplan heel an
ders reageert wanneer hij de gemiddelde
prijs ontvangt waarop bij individueel
geen invloed kan uitoefenen doch die resul
tante is van de totale produktie-omvang
van alle telers dan wanneer hem indivi
dueel een „aandeel'' in de verzorging van
de binnenlandse consumptie wordt toege
wezen. In het laatste geval kan hij zijn
„aandeel" leveren tegen volledige garantie
prijs van 54,per ton, terwijl wanneer
hij meer wil leveren hem daarvoor 15,
per ton zou worden uitbetaald. Een derge
lijke „garantiequotering vraagt echter
een grote administratieve rompslomp, om
welke reden nog niet tot invoering is be
sloten.
Inmiddels zit men echter met een groot
overschot suiker uit oogst 1960. In het ka
der van een z.g. overloopregeling zou deze
„magere suiker" in een volgend jaar in de
consumptiesector kunnen worden geplaatst
en tegen de veel hogere garantieprijs wor
den verkocht. In suikerjargon: dit overschot
suiker zou „vet" gemaakt kunnen worden
en dan 50 miljoen meer opbrengen dan
bij verkoop tegen wereldmarktprijs. Dan
zou echter in 1961 zoveel minder moeten
worden geproduceerd. Waar het bouwplan
reeds is opgesteld is het wel buitengewoon
bezwaarlijk thans nog 25.000 ha suiker
bieten te vervangen door andere gewassen.
Bovendien rijst de vraag welke gewassen dit
dan wel zouden moeten zijn: er is reeds veel
minder wintertarwe uitgezaaid; aardappe
len, peulvruchten of vlas bieden onvol
doende mogelijkheden. De „winst" op de
vetgemaakte suiker zou dan wel weer eens
verloren kunnen gaan door de mindere fi
nanciële opbrengst van de gewassen, die een
deel van de suikerbietenteelt in 1961 zou
den moeten vervangen om ruimte te schep
pen voor het plaatsen van het overschot
suiker uit oogst 1960.
Melkproduktie
Ook in de melkveehouderij wordt de pro-
duktie van het laatste kwantum niet geba
seerd op de prijs welke deze hoeveelheid op
brengt, doch op de gemiddelde prijs, welke
resulteert uit de garantie van 5,1 miljard
liter en de opbrengstwaarde van de hoe
veelheid melk waarmede het garantie-
quantum wordt overschreden. Ook hier zou
evenals bij suikerbieten de totale om
vang van de produktie zeker anders zijn in
dien de individuele melkveehouder recht
streeks werd geconfronteerd met de afzet-
moeilijkheden van de laatste hoeveelheid.
De totale melkproduktie, inclusief de
melk die thuis gehouden werd voor huis
houdelijk gebruik en voor opfok van kalve
ren, bedroeg in 1960 6.850.000 ton. De ga
rantie voor 5.000.000 ton had slechts be
trekking op 73 van de totale melkpro
duktie.
De industriële waarde van de melk be
droeg 19,24 per 100 kg melk met 3,7 #/o
vet, dus belangrijk minder dan de garan
tieprijs van 28,90. Aangezien via de z.g.
verrekenprijs de consumptiemelk meer kan
opbrengen bedroeg de uiteindelijke netto
opbrengst van de gegarandeerde hoeveel
heid bijna 23 cent per liter. Over 5 miljard
kg melk moest zodoende door de Staat, via
het Landbouw-Egalisatie-Fonds, worden
bijgepast een bedrag van 296.200.000,
Ondanks deze grote bedragen is het de
vraag of men kan spreken van een te grote
zuivelproduktie. De moeilijkheden liggen
wellicht meer aan de afzetkant dan aan de
produktiekant. Alles zal in het werk moe
ten worden gesteld om de afzetcrisis het
hoofd te bieden. Ook de minister spreekt
van een betere „valorisatie" van de melk,
waaraan o.a. de afschaffing van de omzet
belasting op boter en de verhoging van het
vetgehalte meewerken. Het bedrijfsleven
kan zelf ook de afzet moderniseren (mo
derne verkoopmethoden, zelfbedienings
winkels). Door een betere samenwerking
kan de marktpositie wellicht worden ver
sterkt. Voor boter en kaas denkt men b.v.
aan een centrale afzet, met een uniform
produkt tegen vaste prijs.
Varkens
Evenals bij de suikerbietenteelt en de
86