aanmerking komende boerderijen niet on derschatten. Het aantal door veroudering vervangen boerderijen vormt ten opzichte van de totale nieuwbouw echter slechts een gering percentage. De nieuwbouw, welke het gevolg was van de oorlogsschade, de watersnood en de brandgevallen, kan men sinds 1945 stellen op p.m. 12.000 stuks, waarvan p.m. 7500 voor rekening komen van de oorlogsschade en p.m. 500 van de watersnoodramp 1953. Naast de genoemde bouw zijn er in de periode 1945-1958 nog p.m. 2600 boerde rijen gebouwd, t.w. p.m. 1600 in de N.O.P., p.m. 400 in de staatsdomeinen en p.m. 600 in ruilverkavelingsverband. Hoewel hierover geen concrete cijfers be staan, mag men stellen dat de vervangings bouw ten opzichte van de vervangingsbe hoefte gering is geweest. Weliswaar tracht men door verbouw een oplossing te vinden. Voor de toekomst heeft het niet tijdig ver vangen evenwel bedenkelijke perspectieven. Immers, de gemiddelde ouderdom van de bedrijfsgebouwen zal hierdoor in belang rijke mate toenemen, waardoor het vraag stuk van de veroudering en de doelmatig heid een grotere urgentie krijgt. Verlaging van de bouwkosten en vereenvoudiging van de bedrijfseisen met daarnaast bepaalde door de overheid te verlenen financierings- en belastingfaciliteiten voor de boerderij- bouw bieden wellicht de mogelijkheid het moderniseringsproces te stimuleren. üe rentabiliteit Dikwijls is de rentabiliteit het onderwerp van gesprek. In het algemeen acht men de bouw van een landbouwbedrijfsgebouw op een door de eigenaar geëxploiteerd bedrijf rendabel als de bijdrage van de gebouwen in het netto-bedrijfsoverschot groter is dan de gebouwenlasten die het gebouw met zich brengt. Om de bouw op een verpacht bedrijf rendabel te doen zijn, dienen de gebouwen- lasten voor de verpachter minstens te wor den goedgemaakt door de van overheids wege toegestane pachtsom. De nadere uit werking van dit vereiste hopen wij in het volgende nummer van de Raiffeisen-Bode in een afzonderlijk artikel weer te geven. Indien we uitgaan van een door de eige naar geëxploiteerd bedrijf, is het voor de bepaling van de rentabiliteit nodig kennis te hebben van zowel de gebouwenlasten als de kosten en opbrengsten zonder de gebou wenlasten. Uiteraard zijn deze gegevens niet gelijk voor de diverse bedrijfstypen en -gebieden. De gebouwenlasten bestaan uit afschrijving, rente, onderhoud en verzeke ring. Wat betreft de afschrijving hebben we te maken met de levensduur van de gebou wen, alsmede het verloop en de hoogte van de onderhoudskosten. Bij de bepaling van de levensduur dient men rekening te houden met een zekere economische veroudering. Het is te verwachten, dat de technische en de economische levensduur de neiging heb ben dichter bij elkaar te komen, indien een flexibele en elastische bouwwijze wordt toegepast. Hoewel men in vele berekeningen de levensduur van de bedrijfsgebouwen nog stelt op 100 jaar, lijkt het ons, in verband met de voortdurend veranderende bedrijfs eisen en de ontwikkeling van de techniek, beter de afschrijvingsperiode op 50 jaar te brengen. Na incalculering van de rente ad 4V2 en 1,75 °/o voor onderhoud, verzeke ring e.d., worden de gebouwenlasten 6 °/o van het gemiddeld geïnvesteerde kapitaal. De beoordeling of een bepaalde gebouwen investering rendabel is, wordt dus voor een belangrijk deel bepaald door de verande ring in de opbrengsten en kosten die een ge volg zijn van de bouw. In een voorbeeld wordt dit toegelicht. Voorbeeld. Stel dat iemand beschikt over een sterk verouderde boerderij, waarvan de indeling en inrichting op grote arbeidstech- nische bezwaren stuit. De boer overweegt een verbetering van deze situatie, door ver bouw of nieuwbouw. Zijn vraag is welke maximale investering hij daartoe mag doen. Voor de beantwoording is het noodzake lijk een opbrengsten- en kostenbegroting te maken van zowel de oude toestand als de situatie na verbouw of nieuwbouw. Eenvoudigheidshalve veronderstellen we, dat de opbrengsten in beide gevallen gelijk zijn, maar dat het door een betere indeling mogelijk wordt de kosten te verlagen met 3000,b.v. doordat gedurende de stal- periode met één arbeidskracht minder kan worden volstaan, of doordat de onderhouds- 28

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 30