Nederlandsche Bank heeft nog enkele andere belangwekkende aspecten. Men weet, dat de verplichte dekking, voorgeschreven door de Nederlandsche Bank, in de eerste plaats be doeld is om het bankwezen aldus mede te doen bijdragen in de financiering van de goud- en deviezenvoorraden. Met name de goudvoorraden zijn verliesgevend, omdat zij geen rente opleveren. En deze schade wordt des te groter naarmate zij toenemen. Welnu, die toeneming heeft in 1960 bijna 1.200 miljoen bedragen. Deviezenpot van het Rijk De Nederlandse Staat heeft zich inmiddels de deviezenaanwas ten nutte gemaakt om een pot te vormen voor verdere aflossing op buitenlandse schuld.Blijkens de weekstaatvan de Ned. Bank is daartoe per 2 januari 1961 een reserve beschikbaar van rond 321 mil joen, welke op korte termijn ongetwijfeld ook zal worden gebruikt. Deze deviezen heeft de staat gekocht met middelen uit de schatkist, waaruit dus volgt, dat een overeenkomstig bedrag aan de schatkist is onttrokken. De kaspositie van het rijk is daarom inwezen nog veel gunstiger, dan men op grond van het tegoed van het rijk bij de Nederlandsche Bank ad ƒ849 miljoen per 2 januari 1961 zou veronderstellen. Anderzijds dient men te be denken, dat door de voorgenomen aflossingen op de buitenlandse schuld de door afroming van de binnenlandse kapitaalmarkt ver kregen middelen een nuttige aanwending verkrijgen. De rentelasten in het buitenland worden er door verminderd en het Neder landse kredietprestige wordt er door ver hoogd. En hiermee is de cirkel weer rond, omdat wij hier te doen krijgen met een nieuwe kapitaalafvloeiïng naar het buiten land, die voor 1961 weer een bijdrage zal vormen tot een evenwichtig kapitaalverkeer met het buitenland. Evenwicht is richtsnoer Evenwicht is ook richtsnoer geweest voor de rentestand op de binnenlandse geld- en kapitaalmarkt. Moesten wij de vorige maal melding maken van een overvoering van de leningmarkt, deze keer kan al weer een zekere ontspanning worden geconstateerd, die zich weerspiegelt in een koersherstel van de jongste leningen. Zo sluit de \lU Staatslening 1960, die tegen 98V2 werd uitgegeven en tijdelijk tot ongeveer de emis- siekoers was ingezakt, de maand en het jaar op 993/4 De 41/4 °/o lening van de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, geëmitteerd op 983A en ondanks zware overtekening tot ca. 98'A °/o teruggelopen, eindigt het jaar op 98% Vergelijken wij ten slotte de koersen van de staatsleningen per einde 1960 met die van einde 1959, dan blijkt, dat er slechts zeer geringe stijgingen in het afgelopen jaar zijn ingetreden. De verklaring hiervoor is, dat koersstijgingen telkens werden afgeremd door nieuwe emissies. Beschouwt men de koersen van deze laatste op zichzelf, dan blijkt, dat deze relatief de grootste stijgingen in de loop van het jaar hebben kunnen boeken. Geheel in overeenstemming met de even- wichtspositie van de obligatiemarkt zijn ook de rendementen, die uit de koersen zijn af te leiden, slechts weinig veranderd. Toch is er sprake van een lichte daling. Zo was het effectieve rendement van de 3V2 Staats lening 1947 einde 1959 3,96 en kon het einde 1960 worden becijferd op 3,87 Voor 2V2 Grootboeken zijn de percentages res pectievelijk 4,38 en 4,33 °/o voor de 4V2 Staatslening 1959 respectievelijk 4,48 en 4,36 °/o. Op alle fronten stond het afgesloten jaar derhalve in het teken van het evenwicht. Maandelijkse koerstabel, zie pagina 24. Een blik op de Raiffcisenbauk te Noordwijkerhout 21

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 23