FINANCIEEL OVERZICHT De uitkomsten van 1960, weerspiegeld in de betalingsbalans, vallen zeer mee. Wij hebben bij het afsluiten van het jaar 1960 weerstand geboden aan de verleiding een historische samenvatting te geven van de ontwikkeling, welke zich in het afgelopen jaar op de geld- en kapitaalmarkt heeft vol trokken. Op het moment, dat deze regels de lezer onder de ogen komen, zullen er al zoveel jaaroverzichten te verteren zijn geweest, dat men aan een dergelijk chronologisch jaar overzicht van ons op deze plaats dan wel geen behoefte meer zal hebben. Dit vooropgesteld, grijpen wij toch de ge legenheid aan bij het bespreken van de jongste gang van zaken het licht te laten vallen op enkele belangrijke verschijnselen in 1960, die de achtergrond vormen voor de situatie, waarmee wij thans worden gecon fronteerd. Dat laatste geldt wel in de eerste en voor naamste plaats voor de positie van de be talingsbalans. Volgens de jongste gegevens zal deze sluiten met een overschot voor het lopende verkeer van ƒ1,2 miljard op trans actiebasis terwijl nog voor kort een over schot was geraamd van 1,4 miljard. Ondanks deze lagere raming, gebaseerd op de nieuwste gegevens, moet echter worden geconcludeerd, dat de uitkomsten van 1960 toch zeer meevallen. Dit zal men onmiddellijk moeten erkennen, indien men zich herinnert, dat de minister van Financiën bij de aanvang van 1960 voorzichtigheidshalve had geraamd, dat het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans tot slechts 600 miljoen zou inkrimpen. Een peil, dat tot handhaving van Nederlands positie in het internationale economische verkeer ongeveer als noodzake lijk wordt beschouwd. Geld of goederen Tegenover het overschot van 1,8 miljard, dat 1959 nog had gelaten, is er inderdaad een niet onbelangrijke achteruitgang geweest, maar om verschillende redenen zou het voor barig zijn daarop een al te pessimistisch oor deel te gronden. In de eerste plaats spreekt het vanzelf, dat wanneer de economische machine op volle toeren draait, zoals toch in Nederland alge meen het geval is, de verhouding tussen in- en uitvoer ongunstiger wordt. In een grond- stoffenarm land als Nederland, is het onver mijdelijk, dat de invoer sterker zal toenemen dan de uitvoer bij een hoge graad van wel stand en bedrijvigheid. In de tweede plaats dient men zich af te vragen, waarvoor de grotere uitgaven, die klaarblijkelijk in het buitenland uit onze op brengsten van export en dienstverlening (zoals scheepvaart) werden gedaan, zijn ge schied. Men zal dan kunnen vaststellen, dat de grondstoffeninvoer in 1960 is verdubbeld tot om of nabij 1 miljard, een ontwikkeling, die geenszins een speculatief karakter draagt, doch zuiver voortspruit uit de noodzakelijk heid voor het bedrijfsleven, geboden door de hoogconjunctuur, om grotere voorraden aan te houden. Binnenlandse liquiditeiten Voor ons is in het verband van deze be schouwing de stand van de betalingsbalans tegenover het buitenland in hoofdzaak van belang wegens de gevolgen voor het volume der binnenlandse liquiditeiten, zoals bank tegoeden e.d.. Nu weerspiegelt de betalings balans behalve het handelsverkeer ook het kapitaalverkeer. Maar indien men weet, dat het kapitaalverkeer met het buitenland in 1960 van kwartaal op kwartaal vrijwel in evenwicht is geweest doordat de over makingen naar ons land (voor effectenaan kopen door het buitenland, voor buitenlandse investeringen hier te lande, enz.) ongeveer gelijk in omvang waren aan de kapitaal- Overschot op betalingsbalans voor het lopende verkeer van 1,2 miljard. Kapitaalverkeer met het buitenland in 1960 in evenwicht. De uitzettingen op korte termijn van de handels banken bereikten in het afgelopen jaar een aanzienlijke omvang. Repatriëring van Neder lands kapitaal uit het buitenland. De kredietverlening bleef binnen beperkte grenzen. Deviezenreserve gevormd door de staat voor aflossing buitenlandse schuld. Evenwichtspositie op obligatiemarkt. De betalingsbalans 19

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1961 | | pagina 21