DE BESPARINGEN BIJ DE BOERENLEENBANKEN
IN 1959
In de Raiffeisen-Bode van februari 1960
zijn enige aantekeningen geplaatst bij de ont
wikkeling van de besparingen bij de boeren
leenbanken in Nederland gedurende de
periode 1951-1958, voor zover deze zijn aan
gesloten bij de Coöperatieve Centrale Raif-
feisen-Bank en de Coöperatieve Centrale
Boerenleenbank.
De belangrijkste conclusies welke uit
die beschouwing konden worden getrokken
waren: in jaren met een opgaande conjunc
tuurbeweging blijft de relatieve aanwas van
de spaargelden bij de boerenleenbanken ten
achter bij de overige spaarinstellingen;
in jaren van neergaande conjunctuur nemen
de spaargelden in belangrijker mate toe dan
bij de overige spaarinstellingen; dit patroon
kan worden verklaard uit het gedrag van de
agrarische spaarders, die minder gevoelig zijn
voor de kapitaalmarktrente; ook de investe
ringen in land- en tuinbouw zijn daarbij van
belang.
Ten slotte bleek de relatief sterkere stijging
van de spaargleden bij de boerenleenbanken
op het verstedelijkt platteland en in de steden
toegeschreven te moeten worden aan de
Deze conclusies waren getrokken uit een
beschouwing over de jaren 1951 t/m 1958. De
vraag rijst of de ontwikkeling in 1959 in dit
beeld past.
Vergelijken wij daartoe eerst de globale
resultaten van alle spaarinstellingen (Tabel 1).
Ook in 1959 ziet men bij de boerenleen
banken een hogere stijging dan bij de overige
spaarinstellingen. Hoewel dit in zekere zin in
tegenspraak is met de eerder gevonden con
clusie, dat de besparingen bij de boerenleen
banken in tijden van opgaande conjunctuur
achterblijven bij de overige spaarinstellingen,
kan worden vastgesteld, dat de aanwas van
de spaargelden bij de overige instellingen in
1959 zich ten opzichte van die in 1958 op een
belangrijker hoger niveau bevindt dan bij de
boerenleenbanken.
Immers in 1959 zijn de besparingen bij de
boerenleenbanken 17 miljoen hoger dan in
Tabel 1. Besparingen bij de verschillende spaarinstellingen.
x f 1 miljoen
RPS.
Alg. Spb.
1953
32
146
116
62
0,3
1954
68
197
130
135
2,6
1955
157
214
192
179
2,5
1956
174
103
122
155
2,6
431
660
560
531
1957
4
60
153
217
7,8
1958
128
139
419
152
8,9
124
79
572
369
1959
161
236
436
39
-f
4,2
nieuwe spaarders.
Meerdere of mindere groei
Boerenl b.
abs.
445