BOEKBESPREKING Concentratie bij coöperaties Onder deze titel heeft de Nationale Coöpe ratieve Raad een brochure uitgegeven over het concentratievraagstuk bij coöperaties. De reden om deze publikatie het licht te doen zien was voor het bestuur van de Nationale Coöperatieve Raad de vraag of bij coöpera- toren in het algemeen wel voldoende begrip bestaat voor de noodzaak tot concentratie. Een viertal deskundigen werd bereid gevon den om de belangrijkste aspecten van het concentratievraagstuk te belichten en wel in de vorm van beknopte en duidelijke pre adviezen, die voor coöperatiebestuurders bestemd zijn. Het eerste preadvies is van de hand van de Wageningse hoogleraar prof. Thurlings. In deze inleidende beschouwing wordt aller eerst een nadere begripsbepaling gegeven van de term concentratie. Aan de hand van statistische gegevens kan men zich een indruk vormen van de betekenis van bedrijfsconcen- tratie als algemeen maatschappelijk ver schijnsel. Ten slotte worden de factoren, die als de oorzaak moeten worden gezien van de geschetste ontwikkeling, aan een nadere be schouwing onderworpen. Het volgende preadvies is geschreven door de heer Van Netten, adjunct-directeur van CO-OP Nederland. Deze wijst in de eerste plaats op het feit, dat men zich in de coöpe ratieve sector doorgaans niet eerder gaat be zinnen op een bundeling van krachten dan wanneer aan de hand van de bedrijfsuit- komsten duidelijk wordt, dat men de concur rentie niet kan volhouden. Dit betekent echter, dat men al verscheidene gelegenheden om de bakens te verzetten, heeft laten voor bijgaan en dat daardoor aan de desbetref fende coöperatie wellicht reeds veel schade is berokkend. Op dit punt staan de coöperaties bepaald ten achter bij de niet-coöperatieve sector, hetgeen in verband moet worden ge bracht met de organisatorische opbouw van de coöperaties, namelijk de verenigingsstruc tuur, de plaatselijke autonomie en de vaak onduidelijke taakverdeling tussen centrale coöperatieve organisaties en de daarbij aan gesloten coöperaties. De factoren, die het concentratieverschijnsel veroorzaken, worden aan de hand van voorbeelden toegelicht. Op merkelijk is het voorbeeld van de coöpera tieve zuivelindustrie, waaruit blijkt, dat de optimale bedrijfsgrootte, die in 1951 nog in de buurt van 12 miljoen kg lag, vijf jaar later de 20 miljoen kg reeds had overschreden. Hieruit blijkt, dat het voor een doeltreffende planning noodzakelijk is op de ontwikkeling vooruit te lopen. De organisatorische aspecten van het con centratievraagstuk worden belicht door prof. Frietema, de directeur van de N.C.R. Prof. Frietema vestigt de aandacht op de moeilijkheden, die zich naar zijn mening voordoen, doordat de leden en ook de be stuursleden hun coöperatie niet naar bedrijfs economische maatstaf beoordelen. Zo is het verklaarbaar, dat de economische noodzaak om te komen tot grotere bedrijfseenheden niet wordt onderkend, in het bijzonder niet door diegenen, die aan het voortbestaan van plaatselijke zelfstandige verenigingen een grote betekenis toekennen. Hierin schuilt echter een groot gevaar, aangezien de be tekenis en de positie van de coöperatie ten slotte worden bepaald door het concurrentie vermogen van de coöperatieve bedrijven. Concentratie is daarom niet alleen een voor waarde voor een verdere ontplooiing van de coöperatie, zij is ook noodzakelijk om de coöperatie de plaats, die zij thans inneemt, te doen behouden. De vraag of de concentratie moet worden verwezenlijkt door middel van fusie of door de oprichting van een top- coöperatie, hangt eensdeels af van de omstan digheden en anderdeels van de inzichten van de bestuurders en de leden. Op dit vraagstuk wordt echter niet verder ingegaan. Het vierde preadvies handelt over finan- 468

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 32