SPAREND NEDERLAND 2 S 2 5 H J KANTTEKENINGEN BIJ DE CIJFERS Na een met uitzondering van de maand april ononderbroken stijging van het balans totaal in 1960 werd per eind september 1960 het bedrag van 3 miljard gulden overschre den. Nu in oktober het balanstotaal verder is toegenomen en ook in november en december, gezien de seizoensinvloed, een voortgaande stijging zal plaats vinden, mag worden ver wacht dat de overschrijding van de grens van 3 miljard blijvend zal zijn. De toeneming van de creditgelden, die tot de stijging van het balanstotaal heeft geleid, bleef evenwel in het merendeel van de in 1960 verstreken maanden beneden de groei van de uitzettingen. Ook in oktober was de belangrijke aanwas van de creditgelden niet voldoende om de vermeerdering van de uit zettingen te financieren. De oorzaak hiervan was voornamelijk gelegen in de forse stijging van de kredietverlening en beleggingen in eigen kring. In deze groep kwam naast de gebruikelijke groei van de voorschotten ook een belangrijke stijging van de kredietver lening in lopende rekening voor. Deze was voor een belangrijk deel te wijten aan de seizoenmatig toegenomen kredietbehoeften van aankoopverenigingen en suikerfabrieken. In de posten behorende tot de groep overige uitzettingen kwamen slechts geringe mutaties voor. Blijkens de cijfers onder het hoofd „Spa rend Nederland" gaf de maand oktober een beter spaarresultaat dan de voorgaande- en de overeenkomstige maand van 1959. Alleen bij de aangesloten banken was het spaarover schot lager dan in oktober 1959. De spaaroverschotten in de maand novem ber bedroegen bij de bij Utrecht en Eindhoven aangesloten banken respectievelijk 34,0 miljoen en 14,5 miljoen en bij de Rijks postspaarbank 8,7 miljoen. mutaties september mutaties oktober mutaties jan. t/m okt. Saldo tegoed Tegoed in °/o van het totaal c o c o c <u bc Inlagen bo.S H .a Spaar- verschi Inlagcr bo.S Spaar- verschi V bC KJ ho-- Spaar- verschi 1/1 31/10 1/1 31/10 1960 Bib. Utrecht 93,6 76,8 16,8 102,4 84,0 18,4 983,0 811,8 171,2 2372,3 2543,5 27,6 27,3 Bib. Eindh. 61,2 48,9 12,3 59,3 48,9 10,4 625,1 507,3 117,8 1359,4 1477,2 15,8 15,9 R.P.S 72,5 61,4 11,1 71,8 61,9 9,9 770,7 594,2 176,5 2369,6 2546,1 27,5 27,4 Alg. Spaarb. 119,7 111,5 8,2 126,2 113,0 13,2 1333,1 1106,6 226,5 2506,3 2732,8 29,1 29,4 347,0 298,6 4- 48,4 359,7 307,8 51,9 3711,9 3019,9 692,0 8607,6 9299,6 100,0 100,0 1959 Bib. Utrecht 90,1 65,0 25,1 96,7 75,1 21,6 907,2 692,3 214,9 2037,6 2252,5 27,0 27,3 Bib. Eindh. 53,1 42,4 10,7 55,2 45,0 10,2 554,2 417,2 137,0 1158,7 1295,7 15,4 15,7 R.P.S 65,2 55,5 9,7 62,0 59,5 +- 2,5 684,6 541,6 143,0 2142,4 2285,4 28,4 27,7 Alg. Spaarb. 107,0 97,5 9,5 107,8 103,5 4,3 1172,8 949,4 223,4 2196,8 2420,2 29,2 29,3 315,4 260,4 55,0 321,7 283,1 38,6 3318,8 2600,5 718,3 7535,5 8253,8 100,0 100,0 459

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 23