male produktie-omstandigheden, redelijk zal
zijn. Het Landbouwschap heeft de juistheid
van deze cijfers echter inmiddels betwijfeld
en komt daarbij tot het onderstaande beeld
Risico's in de akkerbouwsector
Voor de akkerbouwbedrijven heeft de
minister geen cijfers verstrekt. De rentabili
teit van deze bedrijven wordt, behalve door
de gegarandeerde produkten, ook in sterke
mate bepaald door de prijsvorming van de
produkten uit de z.g. vrije sector, zoals
aardappelen, peulvruchten, vlas en handels
gewassen. De markt van deze produkten kan
zeer wisselvallig zijn en houdt dus voor de
teler vele risico's in. Risico's loopt de teler
ook met betrekking tot het weer. De zeer
wisselende omstandigheden kunnen niet al
leen leiden tot lage opbrengsten doch vooral
ook en in de natte zomer en herfst van
1960 blijkt zulks weer in sterke mate het ge
val te zijn tot hoge kosten voor het ber
gen van de oogst. Behalve dat de kosten bij
ongunstige weersomstandigheden belangrijk
hoger kunnen zijn dan in de kostprijsbereke
ningen zijn ingecalculeerd, kan ook de kwa
liteit van de produkten zodanig achteruit
gaan, dat een deel daarvan niet tegen ga
rantieprijs kan worden afgezet (zoals thans
b.v. bij tarwe het geval is).
Mede in verband met deze risico's wordt
het daarom door het Landbouwschap blij
kens een brief aan de Tweede Kamer be
treurd, dat de regering heeft gemeend de
geconstateerde kostprijsverlaging bij suiker
bieten volledig door te voeren, door de prijs
met 2,50 te verlagen inplaats van met
1,zoals was geadviseerd. Hierbij moet
worden bedacht dat de verlaagde garantie
evenals bij de melk slechts geldt voor een
beperkt kwantum, nl. voor zover de pro-
duktie de binnenlandse consumptie niet
overschrijdt. Dat zulks grote risico's inhoudt
moge blijken uit het feit, dat de toepassing
van deze beperkende clausule in 1960 wel
licht zal kunnen leiden tot een korting van
ongeveer 6,cp de voor dit jaar geldende
garantieprijs. De garantie bedraagt thans
62,10 per 100 kg suiker, doch waarschijn
lijk zal p.m. 20 °/o van de oogst moeten wor
den afgezet tegen een prijs van rond 30,
per 100 kg.
E.E.G.-aspect
De verlaging van de tarwe- en suikerprijs
druist feitelijk in tegen het streven naar een
gemeenschappelijk of gecoördineerd beleid
in E.E.G.-verband. Voorwaarde voor een
dergelijk beleid moet zijn dat de prijzen in de
partnerlanden geleidelijk aan elkaar worden
aangepast. Aangezien hieromtrent nog geen
overeenstemming is bereikt staat het de Ne
derlandse regering formeel geheel vrij maat
regelen te treffen, welke leiden tot vergro
ting, inplaats van tot verkleining, van de
prijsverschillen. Minister Marijnen heeft
echter uitdrukkelijk te kennen gegeven dat
de regering bereid is de consequenties van
een overeenstemming tussen de partner-
landen over een zekere prijsaanpassing te
aanvaarden. Zulks zou betekenen, dat bij
aanvaarding de door de Europese Commissie
aanhangig gemaakte voorstellen, de tarwe-
prijs alsnog zou moeten worden verhoogd
van 30,50 tot 31,45 per 100 kg en de
suikerbietenprijs van 51,50 tot 54,90 per
ton.
Motivering prijsbeleid
De noodzaak tot het voeren van een ga-
rantieprijsbeleid ter realisering van een re
delijke bestaansmogelijkheid voor het goed
geleide sociaal-economisch verantwoorde be
drijf is vooral gelegen in het feit, dat de
prijsontwikkeling in het internationale han
delsverkeer in landbouwprociukten, waar
door de economische positie van de vooral
op export ingestelde Nederlandse landbouw
in zo sterke mate wordt beïnvloed, reeds een
aantal jaren een minder gunstig beeld ver
toont. In de akkerbouwsector zijn het met
name de grote graanoverschotten die
thans een omvang hebben bereikt van 2,5
maal het jaarlijkse wereldhandelsvolume
die een sterke druk uitoefenen op het inter
nationale prijsniveau voor granen en ver-
edelingsprodukten.
In de zuivelsector heeft de snelle stijging
van de melkproduktie in West-Europa ge-
65,80 78,50
50,17 60,46
412
Rentabiliteit^berekening gemengde zandhedrijven
Arbeidsinkomen boer
Volgens minister 65,80
Volgens Landbouwschap 52,36
ja
ij
<u
V
bfj
V
bo
co
zanc
'3
N
zanc