trouwen dat zij geeft in haar bestaansrecht, tot een vorm van gemeenschappelijk beleid de mogelijkheid moeten scheppen. De noodzaak is duidelijk: aanvaardt men de E.E.G. in al zijn consequenties, dan verliest het merendeel der conjunctuurinstru menten hun waarde voor nationale toepas sing, wanneer met de andere landen op dit terrein geen nauwe samenwerking bestaat. Zou b.v. Nederland het, in een periode van hoogconjunctuur en ruime geldmarkt, nodig oordelen zijn disconto te verhogen en de ver plichte reserve van de banken te verhogen, dan zou dit zijn eflect missen doordat ten ge volge van het vrije kapitaalverkeer binnen de Gemeenschap, kapitaal van elders naar Nederland zou vloeien. Een ander voorbeeld: de in de dertiger jaren zo beruchte „export van werkloosheid", het door beschermende maatregelen weer op gang proberen te bren gen van de eigen nationale industrie ten koste van die in andere landen, zal in het kader van de Euromarkt niet meer toelaat baar zijn. De samenwerking kan velerlei vorm aannemen: van een zeer losse vorm, b.v. uit wisseling van conjuncturele gegevens, be spreking en bestudering van de conjuncturele situatie, variërend tot een zeer straffe vorm: overdracht van de nationale bevoegdheid inzake het conjunctuurbeleid aan de gemeen schappelijke overheid: de Europese Com missie. Welke aanknopingspunten biedt het Ver drag van Rome en in welke richting gaan deze? Ingevolge artikel 2 heeft de Gemeenschap tot taak, door het instellen van een gemeen schappelijke markt en door het geleidelijk nader tot elkaar brengen van het economisch beleid van de lid-staten, te bevorderen de harmonische ontwikkeling van de econo mische activiteit binnen de gehele Gemeen schap, een gestadige en evenwichtige ex pansie, een grotere stabiliteit, een toenemende verbetering van de levensstandaard en nauwere betrekkingen tussen de in de Ge meenschap verenigde staten. Uit de woorden „harmonische ontwikke ling", „gestadige en evenwichtige expansie", „grotere stabiliteit" blijkt de opdracht aan de Gemeenschap bij de bevordering van de economische ontwikkeling conjunctuurschom melingen te vermijden. Hiertoe moet ook het geleidelijk nader tot elkaar brengen van het economisch beleid dienen. Ook in de artikelen 6 en 105 vindt men de opdracht tot coördinatie van het economisch beleid terug, terwijl artikel 103, dat over de conjunctuurpolitiek handelt, in zijn eerste lid bepaalt, dat de lid-staten hun conjunc tuurpolitiek als een aangelegenheid van gemeenschappelijk beleid beschouwen. Zij plegen met elkaar en met de Commissie overleg omtrent de naar omstandigheden te nemen maatregelen. Aanknopingspunten in het verdrag voor een gemeenschappelijk conjunctuurbeleid zijn er, doch over de richting, de mate waarin, biedt het verdrag weinig houvast: het kan niets zijn, het kan alles zijn, al naar de om standigheden. „Coördinatie", „aangelegen heid van gemeenschappelijk belang", „het plegen van overleg" zijn vage, rekbare be grippen, die de weinig bereidwilligen ruime mogelijkheid bieden een minimale inhoud aan het woord gemeenschappelijk te geven, zonder met de letter van het verdrag in strijd te komen. Aan de andere kant bieden derge lijke begrippen evenwel de gelegenheid, zo gewenst, ver te gaan op het pad naar een werkelijk gemeenschappelijk beleid. Het is welhaast ondoenlijk zich in het huidige stadium in optimistische of pessimis tische bewoordingen over de mogelijkheden tot een op de doelstellingen van de Gemeen schappelijke Markt afgestemde conjunctuur- politiek uit te laten. Gesteld kan worden, dat voor het welslagen van de gemeenschappelijke markt een krachtig beleid onontbeerlijk is. Dit zal evenwel van een aantal factoren, economische en niet in de laatste plaats politieke, afhangen. Realistisch bezien, kan met een variant op het gezegde: ieder volk krijgt de regering, die het verdient, gesteld worden, dat het Verdrag van Rome gaf. wat bij de totstandkoming mogelijk was en geeft, wat in ieder stadium van de ontwikkeling gewenst wordt. Bij de totstandkoming was men niet bereid bij het aangaan van het experiment, waarvan men de draagwijdte niet kon overzien, zijn sterke kaarten uit handen te geven. Het is ook niet te verwachten, dat men hiertoe op korte termijn bereid zal zijn. Eerst wanneer de Gemeenschappelijke 386

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 26