wij toch op dit punt een waarschuwend woord
te moeten laten horen. Het gevaar bestaat
namelijk, dat een boerenleenbank, die zich
met een dergelijke financiering langs een
omweg" inlaat haar eigenlijke doel zou voor
bijschieten.
Wij kunnen dit misschien het best duide
lijk maken door te herinneren aan één van
de belangrijkste redenen, waarom Friedrich
Wilhelm Raiffeisen indertijd zijn banken
noodzakelijk achtte. Raiffeisen wilde de leden
van zijn banken onttrekken aan de macht van
de particuliere geldschieters, die in zijn tijd
een groot gevaar vormden voor wie in hun
handen viel. Raiffeisen noemt de geldschie
ters zelfs „gewissenlose und habgierige Blut-
sauger",die de weerloze landlieden uitbuiten.
Tegenover dergelijke lieden pleit Raiffeisen
voor een „directe hulp", die de mensen in de
door hem gedachte banken kunnen vinden.
Gelukkig zijn de wantoestanden van wel
eer, mede dank zij de Raiffeisenbanken, vrij
wel geheel verdwenen. Het is er dan ook
verre vandaan, dat wij een goede zakenman,
die voor zijn klanten een financieringsrege
ling wil treffen, met een bloedzuiger zouden
willen vergelijken! Integendeel, de onder
nemingszin van een dergelijke zakenman
valt alleen maar te loven en een goede finan
cieringsregeling kan ongetwijfeld ook in het
belang van de klant zelf zijn.
Het is zeker niet te ontkennen, dat er
inderdaad „financieringen van financierin
gen" zijn, waaraan onze banken in principe
zonder bezwaar haar medewerking zouden
kunnen verlenen. Men moet echter weten te
onderscheiden,want er is naar onze mening
een grens, waarvoor onze banken moeten halt
houden. Die grens ligt daar, waar door de
„financiering van een financiering' uit
eindelijk een belang wordt gediend, dat even
goed of beter rechtstreeks door de bank zelf
kan worden behartigd
Een extreem voorbeeld moge dit verduide
lijken. Indien een bank aan één harer cliënten
een grote som geld zou lenen en deze cliënt
zou dezelfde som geld, over tal van kleine
postjes verdeeld, weer op korte termijn gaan
uitlenen aan mensen, die in het werkgebied
van de bank wonen, dan is het aan iedereen
duidelijk, dat dit een totaal verkeerde
situatie is. De cliënt van de bank neemt im
mers als het ware ten dele de taak van de
deze keer
wijden wij een beschouwing aan
de plaats van de Centrale Bank op de
lijst van de 500 grootste banken in de
vrije wereld.
wordt de financiering bezien
van personen en instellingen, die met een
lening van de boerenleenbank weer
andere posten financieren.
kondigen wij de Raiffeisendag
1960 aan.
kan het overschrijden van de
2Vz miljard aan spaargelden worden
gemeld.
bank over, daartoe in staat gesteld door de
bank zelf! De bank kan de aldus aan de cliënt
verstrekte middelen niet meer rechtstreeks
ten behoeve van haar leden aanwenden, zo
dat deze leden zijn aangewezen op de meestal
duurdere financiering door een derde.
Uiteindelijk dreigen dan ook de leden van
de bank de dupe te worden van een derge
lijke indirecte financiering. De doelstelling
van onze banken komt op deze wijze aller
minst tot zijn recht, daar er geen sprake meer
is van de door Raiffeisen gewilde „directe
hulp" aan de leden.
Natuurlijk doet dit voorbeeld zich in de
praktijk niet voor. Wel echter zijn ons geval
len bekend, waarin een „financiering van een
financiering" enigszins op dit extreme voor
beeld gaat lijken. Als algemene regel zouden
wij daarom willen geven, dat een bank geen
gelden voor door anderen getroffen finan
cieringsregelingen moet ter beschikking stel
len, indien de bank zonder veel moeite deze
financiering zelf ter hand kan nemen. Dit is
ook in het belang van de cliënten zelf, want
een rechtstreekse financiering door de bank
zelf is altijd goedkoper dan een financiering,
waarbij een derde als tussenschakel fungeert.
Aan de strijkstok van die derde zal immers
steeds iets blijven hangen, hetgeen resulteert
in een hogere rente of ongunstige voorwaar
den. De statuten van onze banken bepalen,
dat de bank ten doel heeft het behartigen van
de belangen van haar leden. Daartoe kan de
bank, overeenkomstig de opzet van Raiffeisen,
Waf ons bezig houdt
328