voorgenomen rentebeleid van de R.P.S. als
aan het artikel van dr Van de Woestijne ten
grondslag liggen.
Het merkwaardige is, dat de groei van de
spaargelden bij de boei enleenbanken/Raif-
feisenbanken en de algemene spaarbanken
zich in de afgelopen jaren juist heeft gema
nifesteerd in de sector van de direct op
vraagbare spaargelden, waarvoor door deze
instellingen enkele uitzonderingen daar
gelaten dezelfde rente werd vergoed als
door de R.P.S., nl. 3%>. Hieruit blijkt dus
reeds, dat het in het algemeen niet de rente
vergoeding kan zijn geweest, welke de
spaarders ertoe bewoog hun gelden in gro
tere mate toe te vertrouwen aan eerstge
noemde instellingen. De conclusie, waartoe
het bekende Radcliffe-Report komt, name
lijk, dat het niet in de eerste plaats de hoog
te van de rentevergoeding is, welke de
spaarbeweging beïnvloedt, wordt hier be
vestigd. Veeleer hebben andere factoren
hier een rol gespeeld, zoals uitbreiding van
de steunpunten, inrichting van de kantoren,
propaganda en de service aan de cliënten
in het algemeen geboden.
Indien de R.P.S. als argument voor de
gewenste rentevergoeding zou aanvoeren,
dat deze is geboden, omdat de praktijk zou
hebben aangetoond, dat zij bij haar huidige
rentevergoeding niet met de andere spaar-
instellingen kan meekomen, moet dit argu
ment derhalve falen.
Bovendien ligt de renteverhoging, welke
de R.P.S. wenst te geven, niet in de sfeer van
de direct opvraagbare spaargelden, maar be
treft uitsluitend hogere bedragen (eerste
storting 1.000,die voor een minimale
duur van drie maanden worden ingelegd.
Dat de boerenleenbanken voor spaar
rekeningen met een hoog saldo en een beleg
gingskarakter evenals de handelsbanken een
hogere rente dan de R.P.S. en de lokale
spaarbanken zouden vergoeden, zoals dr
Van de Woestijne in zijn artikel stelt, waar
bij de boerenleenbanken tot ten minste
3V2°/o zouden gaan, is bepaald onjuist.
De bij Utrecht aangesloten boerenleen
banken hebben de politiek van de handels
banken om op zogenaamde rentespaarboekjes
hoge renten te vergoeden, niet gevolgd.
Slechts de bij Eindhoven aangesloten banken
hebben de figuur van een rentespaarboekje
ingevoerd, waarbij de rentevergoeding echter
niet hoger ligt dan 3XU Van deze rente
spaarboekjes is bovendien slechts een spaar
zaam gebruik gemaakt.
Beziet men de gemiddelde spaarsaldi per
rekening, dan blijken deze bij de R.P.S. per
31 december 1959 475,groot te zijn, bij
de algemene spaarbanken 741,en bij de
boerenleenbanken/Raiffeisenbanken 1.836,-.
Gezien het lage gemiddelde spaarsaldo van
de rekeninghouders bij de R.P.S., zou slechts
een zeer klein gedeelte van de 5 miljoen
rekeninghouders, die bij deze instelling ple
gen te sparen, kunnen profiteren van de
nieuwe, hogere rente. Veeleer is het waar
schijnlijk, dat de R.P.S. het oog heeft laten
vallen op die cliënten van de boerenleenban-
ken/Raiffeisenbanken, die saldi groter dan
1.000,— aanhouden. De R.P.S. gaat hier
mede zuiver commerciële concurrentie be
drijven. Dit is naar onze mening niet in over
eenstemming met de taak van deze staats
instelling. De sociale taak, die de R.P.S. als
overheidsinstelling heeft, brengt mede, dat
zij slechts optreedt ter aanvuling van de be
staande spaarmogelijkheden. Voordat de
R.P.S. haar rente op 3 °/o bracht, kwam deze
aanvullende taak tot uitdrukking door de tot
dan toe gevolgde praktijk, dat de spaarrente
bij de R.P.S. iets lager lag dan die van de
andere spaarinstellingen.
De na-oorlogse groei van de algemene
spaarbanken en van de boerenleenbanken/
Raiffeisenbanken, die met respectievelijk 300
en 1300 kantoren (nog afgezien van de bij
kantoren en vestigingen) het gehele land
bedekken, heeft, naar de cijfers aantonen, de
sociale functie van de R.P.S. in betekenis
teruggedrongen. Het is bepaald onjuist te
achten, dat de R.P.S nu door middel van een
actieve rentepolitiek haar sociale doelstelling
door een commerciële gaat vervangen. Moch
ten de plannen van de R.P.S. onverhoopt
doorgang vinden, dan zullen de andere
spaarinstellingen zulks niet onbeantwoord
kunnen laten.
Voor de boerenleenbanken/Raiffeisenban-
ken zou dit betekenen, dat om rentabiliteits-
redenen tegenover de hogere spaarrente ook
hogere debetrenten voor kredieten en voor
schotten zouden moeten worden gesteld. Het
is om deze reden vooral, dat wij hopen, dat
de ministerraad niet voetstoots haar goed-
286