hij deed, en wanneer bovendien nog bewezen wordt, dat de bank zulks wist of heeft kun nen vermoeden. Wanneer de bank niet heeft kunnen merken met een geestelijk onvol waardige persoon te maken te hebben, kan de handeling dus niet worden aangevochten. Men stelle zich bv. voor, dat een spaarder bij de boerenleenbank gelden komt op nemen. Naderhand wordt beweerd, dat deze spaarder geestelijk niet volwaardig was en niet besefte wat hij deed. De uitbetaling door de bank aan deze spaarder zal alleen dan voor ongeldig kunnen worden gehouden, indien de bank of de kassier heeft kunnen weten, dat deze spaarder niet besefte wat hij deed. Wanneer iemand, die geestelijk niet vol waardig is zonder handelingsonbekwaam te zijn (zonder onder curatele gesteld te zijn), terwijl de bank zulks weet, bij de bank een spaarrekening heeft, is het moeilijk uit te maken hoe de bank zich dient te gedragen. De bank kan de geestelijk onvolwaardige persoon niet verder over de rekening laten beschikken, als zij van deze toestand op de hoogte is. Het beste is het natuurlijk, als de onder-curatelestelling van een dergelijke persoon door zijn familie wordt aange vraagd. Alsdan wordt een wettelijke ver tegenwoordiger benoemd en de bank weet, waaraan zij zich moet houden. In sommige gevallen blijkt dit echter bezwaarlijk te zijn. Zo brengt het voorstel tot onder-curatele- stelling van de betreffende persoon bv. geen oplossing, als iemand niet door een geeste lijke kwaal, maar door een lichamelijke kwaal verhinderd is zijn wil te bepalen (bv. langdurige bewusteloosheid). Een algemene gedragslijn is in dergelijke gevallen niet aan te geven en men doet verstandig bij ieder individueel geval aan de Centrale Bank af zonderlijk advies te vragen. In de statuten van de boerenleenbanken komt o.a. de bepaling voor, dat er voor een verkiezing van het periodieke (of anders zins) aftreden van een lid van het bestuur of van de raad van toezicht een lijst van kandidaten moet zijn, die ten minste 2 kan didaten moet bevatten. Indien het een „werkelijke" vacature be treft, d.w.z. indien het aftredende lid niet herkiesbaar is, om welke reden dan ook, dan is dit volkomen juist te noemen. Anders ligt de zaak echter, indien het aftredende lid na zijn 3-jarige periode zonder meer herkiesbaar is. Hierbij zou ik de volgende kanttekeningen willen plaat sen: Sinds de statuten van onze banken aangepast zijn aan de door de Centrale Bank opgestelde modelstatuten, heeft art. 20 lid 4 reeds tot vele opmerkingen aanleiding gegeven. Dit artikel schrijft voor dat, ingeval het huishoudelijk reglement bepaalt, dat de keuze van bestuursleden gebonden is aan een voordracht, deze voordracht voor iedere vacature de namen van ten minste twee personen moet bevatten. Op verzoek van onze afdeling Inspectie heeft de heer H. de Bruyn, kassier van de boeren leenbank „Losser", zijn gedachten omtrent deze bepaling op schrift gesteld. De heer De Bruyn heeft de ook bij andere banken levende bedenkingen duidelijk onder woorden gebracht en wij willen aan deze opmerkingen gaarne een ruimere bekendheid geven, vooral ook omdat dit ons de gelegenheid biedt in een naschrift een recent besluit van ons bestuur te vermelden, dat voor deze materie van groot belang is. 315

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1960 | | pagina 35