FINANCIEEL OVERZICHT
M/ddelenovervloed
De leningmarkt heeft de beide grotere
emissies, die in de afgelopen maand hebben
plaats gevonden, op een opmerkelijk gemak
kelijke wijze kunnen absorberen. De tech
nische positie van de markt heeft hoege
naamd niet geleden onder de emissie-opera
ties van de Bank voor Nederlandsche
Gemeenten en van de K.L.M. en evenmin
door de aankondiging, dat eerstgenoemde
instelling begin augustus nogmaals een be
roep op de kapitaalmarkt zou doen. Onze
maandelijkse koerstabel laat daarover geen
twijfel bestaan.
Immers geven de koersen per 29 juli, de
laatste beursdag van de maand, een verdere
stijging te zien vergeleken bij de stand van
een maand te voren. Slaat men de blik nog
verder terug, dan blijkt dat er sedert einde
januari een bijna onafgebroken koersstijging
is geweest, met alleen een onderbreking in
maart. Deze onderbreking hing kennelijk
santen met technische druk, veroorzaakt
door de uitgifte der 4V2 °/o staatslening
1960 I.
Kenmerkend voor de krachtige positie
van de leningmarkt resp. voor het opne
mingsvermogen van de kapitaalmarkt was
echter vooral ook de koersbeweging in mei,
aangezien toen ondanks het lanceren van de
tweede 4V2 staatslening 1960, wederom
tot een bedrag van 300 miljoen, nauwe
lijks een daling van betekenis is ingetreden.
De beide jongste leningen van B.N.G. en
K.L.M. hebben zelfs geen enkel nadelig
effect op de obligatiemarkt als geheel uit
geoefend. Zonneklaar treedt aldus de over
vloed van in de beleggingsector braak lig
gende middelen aan de dag. Een bijkomstige
factor voor de bevredigende koersontwik
keling is gelegen in het feit, dat het Rijk in
zijn leningbehoeften voor het lopende jaar
praktisch reeds geheel heeft voorzien, op
een bedrag van ca. 30 miljoen na. Of dat
echter ook zeggen wil, dat de centrale over
heid zich inderdaad gedurende de nog
resterende maanden van 1960 van een ver
der beroep op de kapitaalmarkt zal onthou
den, wordt echter in financiële kringen nog
een open vraag geacht.
Overwegingen van conjunctuurpolitieke
aard kunnen immers eveneens de aanleiding
vormen tot uitgifte van een lening, die ge
schiedt om middelen op langere termijn te
binden. Afgezien daarvan is het ook denk
baar, dat bij wijze van voorzorg middelen
op lange termijn door het Rijk zouden wor
den aangetrokken. Zolang de behoefte aan
een versterking van de schatkist echter niet
aanwezig is en de rentevoet een neiging tot
dalen blijft vertonen, lijkt ons de kans op
een nieuwe staatslening echter minder groot.
Binding van middelen
Er heeft in de afgelopen maand wel een
nieuwe binding van middelen van andere
aard plaats gevonden, namelijk van de zijde
van de Nederlandsche Bank. Deze heeft im
mers het z.g. kaspercentage, dat betrekking
heeft op de gelden, die het bankwezen als
geheel renteloos en bij wijze van verplichte
dekking moet aanhouden tegenover de aan
de banken toevertrouwde middelen, met l°/o
verhoogd. Dientengevolge moet thans door
de banken gemiddeld 8 °/o van die gelden
of ruim 500 miljoen bij de Nederlandsche
Bank worden aangehouden.
Wij herinneren er aan, dat deze dekking
bedoeld is om bij te dragen in de financie
ring van de goud- en deviezenvoorraden, die
de circulatiebank bezit. Deze waren op 25
juli gestegen tot 5501 miljoen tegen
5056 miljoen op 28 december 1959. Dat
betekent derhalve een toeneming van 450
304