HET LANDBOUWKREDIET IN ENGELAND
In de loop van 1959 is in Engeland een
rapport verschenen, dat in financiële kringen
sterk de aandacht heeft getrokken. Het is het
z.g. „Radcliffe-report", genoemd naar de
voorzitter van een commissie, door de Engel
se regering ingesteld, met als opdracht een
onderzoek te doen naar de werking van het
gehele Britse geld- en kredietwezen. De com
missie bestond uit bankiers, economen, in-
dustrieëlen en vakbondsleiders. Vertegen
woordigers van de landbouw hadden geen
zitting in de commissie, doch zijn wel gehoord
teneinde de gedachten van de boeren en tuin
ders te peilen omtrent de werking van het
landbouwkrediet. De commissie heeft deze
gedachten in haar rapport verwerkt en van
commentaar voorzien. De problemen, waar
mee de Engelse boeren en tuinders op finan-
cieringsgebied te kampen hebben, zijn daar
door in een scherp licht komen te staan.
De financieringsbronnen
Er is een groot verschil tussen het land
bouwkredietwezen in Engeland en Neder
land. Engeland kent geen coöperatieve
boerenleenbanken. De handelsbanken, leve
ranciers en bijzondere instellingen op het ge
bied van kredietverlening op lange termijn
zijn de belangrijkste financieringsbronnen
voor de Engelse land- en tuinbouw, familie
en kennissen niet medegerekend.
De kredietverlening van de handelsbanken
in de landbouwsector bedroeg in mei 1959
279 miljoen (circa 3 miljard). Dit om
vatte ongeveer 11 °/o van de totale krediet
verlening van deze banken. Wanneer men
bedenkt, dat het aandeel van de land- en
tuinbouw in de bruto nationale produktie van
het land ongeveer 4 bedroeg, dan blijkt
hieruit, dat naar verhouding de agrarische
sector van de volkshuishouding veel meer op
de banken is aangewezen voor de voorziening
in de financieringsbehoeften dan de overige
sectoren. Dit verschijnsel is wel te verklaren:
de agrarische bedrijven zijn gewoonlijk te
klein van omvang om zich tot de publieke
kapitaalmarkt of grote institutionele beleg
gers te wenden en bovendien zijn zij veelal
onderhevig aan seizoensfluctuaties in pro
duktie en afzet, hetgeen in de liquiditeits
positie van de bedrijven grote schommelingen
veroorzaakt. Het is dan ook begrijpelijk, dat
de Britse monetaire autoriteiten in tijden van
kredietbeperking de land- en tuinbouw niet
op één lijn stellen met de overige sectoren van
het economisch leven. Zo hadden de krediet
restricties, die in 1951 en 1955 werden door
gevoerd, geen betrekking op de verlening van
bedrijfskrediet aan boeren en tuinders.
Het genoemde bankkrediet van 3 miljard
heeft volgens schattingen voor de helft be
trekking op bedrijfskapitaal en voor het
overige grotendeels op de financiering van
investeringen. Voorts schat men, dat van het
totale bedrag ongeveer V3 deel niet door
zekerheid is gedekt. De rente van het handels
bankkrediet varieert van 1 tot 2 boven het
officiële disconto, hetwelk thans 6 °/o be
draagt.
Naast het krediet van de handelsbanken
neemt het leverancierskrediet een belangrijke
plaats in. De schattingen van de omvang
lopen uiteen. Van de zijde van het ministerie
van Landbouw schat men de omvang op
40 van de zijde van de landbouworganisa
ties op 100% van de omvang van het krediet,
door de handelsbanken in de landbouwsector
uitgezet. Het afbetalingskrediet is hierbij in
begrepen, doch in verhouding tot het gewone
leverancierskrediet is dit van slechts geringe
betekenis.
Leveranciers- en afbetalingskrediet gaan
met hoge kosten gepaard. Men schat de ge
middeld te betalen rente op 12 tot 20 In
301